Geen onoorbare praktijken bij politie Gelderland-Midden, wel verbeteringen mogelijkBij de regiopolitie Gelderland-Midden hebben zich in het verleden geen strafbare feiten of onoorbare praktijken voorgedaan. Er is niet gebleken van structurele willekeur, vriendjespolitiek, intimidatie en machtsmisbruik. Wel leven onder een deel van het personeel gevoelens van wantrouwen, willekeur, intimidatie, machtsmisbruik en/of vriendjespolitiek. Die gevoelens zijn veroorzaakt door enkele personen, die in sommige gevallen nog altijd bij het korps werken. Verbeteringen bij het korps zijn nodig en mogelijk, onder meer in de interne communicatie, het personeels- en organisatiebeleid, de (centrale) aansturing van het korps en de werkwijze en communicatie tussen korpsleiding, de regionale beheerdriehoek/korpsbeheerder en het regionale college (de burgemeesters in de regio).
Dat zijn de belangrijkste conclusies van de heer Cornielje, Commissaris van de Koningin in Gelderland, en de door de heer Havermans voorgezeten begeleidingscommissie van zijn onderzoek naar de situatie bij de politie Gelderland-Midden. Cornielje heeft zijn rapport vandaag aangeboden aan minister Ter Horst (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).
Het onderzoek van Cornielje is uitgevoerd naar aanleiding van het rapport van de commissie-Tragter. Uit dat rapport uit september 2006 kwam naar voren dat er volgens verschillende politiemensen in het korps het nodige mis is. Cornielje had de opdracht om die bevindingen met feiten te onderbouwen of te weerleggen. Daarnaast heeft de heer Cornielje vijf specifieke kwesties uit het verleden onderzocht.
Over de vijf kwesties uit het verleden constateren Cornielje en zijn begeleidingscommissie dat er geen sprake is van strafbare feiten of onoorbare praktijken:
1. Aan het eind van de jaren negentig heeft het korps uit geldgebrek gebruik gemaakt van een ‘sale-and-lease-back’-constructie. Gebouwen werden verkocht aan de Rozendaalse Vastgoedgroep en vervolgens weer teruggehuurd. De relatie tussen de korpsleiding, de Rozendaalse Vastgoedgroep en de voetbalclub Vitesse is niet van invloed geweest op de keuze van de koper/verhuurder of op het onderhandelingsresultaat. Dat een deel van de gebouwen vrij snel is doorverkocht, is verklaarbaar.
Na een onderzoek door de Rijksrecherche (waaruit geen strafbare feiten bleken) zijn twee van de drie aangekondigde vervolgonderzoeken uitgevoerd, deels op een andere manier dan aanbevolen. Op dit punt is de voortgangscontrole door de regionale beheerdriehoek en het regionale college op de daadwerkelijke uitvoering van de vervolgonderzoeken volgens Cornielje onvoldoende geweest.
2. Een rapport uit 2001 (het ‘rapport-Cohen’) naar problemen bij de unit Noord van het district West-Veluwe-Vallei is niet herschreven door de korpsleiding, maar ‘vernietigd’ door de opdrachtgever, de toenmalige districtschef. De heer Cornielje heeft echter bij het onderzoek toch kennis kunnen nemen van dat rapport en concludeert dat de toenmalige districtschef onvoldoende met de medewerkers heeft gecommuniceerd over het rapport, over de ‘vernietiging’ ervan en over wat er verder met de conclusies is gebeurd.
3. Op financieel terrein (toelagen, vergoedingen, declaratiegedrag, inschaling en overurenbeleid) heeft Cornielje geen strafbare feiten of onoorbare praktijken vastgesteld. Bij sommige medewerkers zijn hierover beelden ontstaan op basis van geruchten, die door onvoldoende communicatie of actief ingrijpen van het management niet zijn weggenomen.
4. Er is geen ‘Arnhemse connectie’, een dominant sturend netwerk dat binnen het korps de dienst zou uitmaken. Binnen het korps is sprake (geweest) van een normaal netwerk op basis van bestaande (werk)relaties tussen mensen, gevormd doordat medewerkers met elkaar hebben gewerkt of gelijktijdig de politieopleiding hebben doorlopen.
5. De plaatsvervangend korpschef in de periode 1996-2003 die een wijnhandel had opgezet, had voor deze nevenactiviteit (met beperkte omvang) toestemming gekregen van de toenmalige korpschef en korpsbeheerder. Er is door hem geen wijn geleverd aan het korps of een offerte daarvoor ingediend. De wijnproeverijen die de plaatsvervangend korpschef thuis organiseerde, hadden geen enkele relatie met het korps.
Cornielje signaleert een aantal verwikkelingen in het korps gedurende de laatste jaren: rond een Turkse tolk (die geen verklaring van geen bezwaar van de AIVD kreeg), het vertrek en de vertrekregeling van het hoofd Personeel en Organisatie, de aanstelling van een waarnemend korpschef, het vertrek van de korpschef en het verschijnen van het rapport-Tragter. In die situatie zijn beelden en geruchten bij medewerkers gaan heersen waar het korps hinder van heeft ondervonden.
De gekozen decentrale structuur van het korps met mandaat op districtsniveau veroorzaakt verschillen in cultuur binnen het korps; er is sprake van een eilandencultuur en onvoldoende van één korps. Het regionale college (de burgemeesters in de regio) heeft zich volgens Cornielje op afstand laten zetten door de regionale beheerdriehoek (korpsbeheerder, hoofdofficier van justitie en korpschef).
Pas in de eindfase van het onderzoek door Cornielje kwam een belangrijk document van de ondernemingsraad boven tafel. Dit document wierp een nieuw licht op veel onderzochte kwesties. Er bleek een opvallende overeenkomst te zijn tussen dat document en het (latere) rapport van de commissie-Tragter. Ook versterkte dat document van de ondernemingsraad de bevinding dat veel kwesties uit het verleden door slechts enkele personen levend werden gehouden.
Aanbevelingen
De heer Cornielje en zijn begeleidingscommissie doen de volgende aanbevelingen:
* Er moet meer aandacht komen voor interne communicatie binnen het korps.
* Er moet structureel aandacht zijn voor de kwaliteit en de competenties van zittende en nieuwe leidinggevenden, inclusief hun manier van communiceren.
* Er moet meer openheid en transparante communicatie komen over besluitvorming en bevoegdheden op strategisch niveau.
* Het korps moet meer centraal aangestuurd worden.
* Er moet actief gewerkt worden aan een duidelijke relatie en aan de wederzijdse communicatie tussen de korpsleiding, de regionale beheerdriehoek/korpsbeheerder en het regionale college. Dit college moet actiever zijn, gericht op de homogeniteit van het korps.
* Er moet snel een goede procedure komen voor interne klachten over personeelsaangelegenheden. Klachten moeten onafhankelijk behandeld worden.
* De functie van vertrouwenspersoon moet onafhankelijk binnen het korps ingevuld worden.
* Goedgekeurde nevenfuncties moeten in een openbaar en controleerbaar register staan.
* De ondernemingsraad moet zich niet bezighouden met individuele maar met collectieve belangenbehartiging.
Dit persbericht is niet van het Ministerie van BZK, maar van Commissaris van de Koningin Cornielje en van de begeleidingscommissie van het onderzoek van de heer Cornielje naar de situatie bij het politiekorps Gelderland-Midden.
www.minbzk.nl