http://www.volkskrant.nl/binnenland/1134280920904.htmlGepubliceerd | maandag 12 december 2005. Gewijzigd | maandag 12 december 08:34 uur.
Reportage
‘Steeds denk ik aan de elf mensen die dood zijn’
Van onze verslaggeefster Kim van Keken
ULRUM - Twaalf overlevenden van de brand op Schiphol-Oost zitten nu in Ulrum. Het drama blijft hen achtervolgen. Ze slikken valium, slaaptabletten en antidepressiva.
Overlevenden van Schipholbrand verblijven in asielzoekerscentrum in het Groningse Ulrum en hebben stuk voor stuk gezondheidsproblemen
Het kunstgebit van Chiechk Sako staat scheef, zijn voortanden steken uit de mond. ‘Ik viel tijdens de brand, toen was mijn prothese kapot.’ Dat gebeurde anderhalve maand geleden, toen de 45-jarige Senegalees vluchtte voor het vuur dat vleugel K van het cellencomplex Schiphol-Oost heeft verwoest.
Stotterend vertelt Sako zijn verhaal. Hij is een van de twaalf overlevenden die sinds kort verblijven in het Groningse dorp Ulrum. Na de brand zaten zij ruim een maand opgesloten in detentiecentra. Omdat er volgens het ministerie van Justitie iets medisch met hen mis is, zijn ze alsnog overgeplaatst naar een asielzoekerscentrum.
‘Binnenkort mag ik naar een tandarts, geloof ik.’ Maar met een nieuw gebit is slechts een deel van zijn problemen opgelost, zegt Sako. ‘Steeds denk ik aan de elf mensen die dood zijn. Waarom stierven zij en ik niet?’ Hij pakt een tekening: een collage van monden die openstaan om te gillen, mannen die doodgaan en in het midden van die figuren twee betraande ogen. ‘Ik heb alles gezien, en niets gedaan.’
In barak 6 van het centrum, bivakkeren de slachtoffers. Het is ijskoud buiten, toch staan de ramen open, want de vreemdelingen voelen zich na de brand en de weken gevangenschap ‘snel opgesloten’. Ze hebben een maand om hun trauma te verwerken, daarna wordt bekeken of het medisch verantwoord is ze Nederland uit te zetten.
Overal in het vertrek liggen doosjes met valium, antidepressiva en slaaptabletten. De mannen slikken ze achterelkaar. Bijna allemaal vertonen ze zenuwtrekken: de een trekt constant aan zijn rits, de ander schommelt met zijn voet. Midden in een verhaal zijn ze ineens de draad kwijt. Of ze praten sowieso niet.
Af en toe komt een psycholoog de barak binnen voor een kennismakingsgesprek met de mannen die hier al ruim een week zitten. ‘Ik vertrouw niemand meer’, roept Ricardo Toco (33) uit Angola.
De Marokkaanse Mustapha Boukhari (39): ‘De medewerkers van het asielzoekerscentrum zijn lief, maar ze kunnen ons niet helpen.’ Op de detentieboot kon Boukhari nauwelijks slapen. ‘We sliepen met vier man op een cel en steeds ging er wel wat mis met de medicijnen waardoor iemand flipte.’
Hij kreeg verkeerde antidepressiva, zegt hij. ‘Ik kreeg hartkloppingen, maar niemand luisterde.’ Maar op de boot kreeg hij wel bezoek, zijn Nederlandse vrouw (hij is hier getrouwd) kan niet naar Ulrum komen. ‘Ze is zwanger en er zijn complicaties. Drie uur reizen is te zwaar voor haar.’
De Algerijn Inbrahim Khalil Benai (38) heeft niets meer. Bijna alles is verbrand. Hij pakt een document van de vreemdelingenpolitie. De randen zijn zwartgeschroeid en het papier laat een scherpe lucht van brand achter. ‘Dit hebben ze kunnen redden.’
Hij heeft nog een briefje waar hij veel waarde aan hecht. Een memo van het ministerie van Justitie. ‘Dank voor het gesprek en sterkte met de toekomst’, staat erop in keurig handschrift. De tekst is op 9 november 2005 ondertekend door Piet Hein Donner, de dag waarop de minister van Justitie met vier overlevenden sprak op de bajesboot.
‘Hij luisterde naar ons, ik wist zeker dat hij ons zou helpen’, zegt Benai die een onderonsje met Donner had. ‘Ik heb hem verteld dat het slecht met ons ging. Ik zag acht dagen na de brand pas een psycholoog en die kon weinig voor me doen.’ Verbaasd was de Algerijn dan ook toen hij de minister de volgende dag zag vertellen dat de slachtoffers ‘tevreden’ waren.
Woede over de politiek, maar vooral frustratie overheerst. En onzekerheid over de toekomst. Edries Ahmed (35), een stevige man uit Sudan, zit met tranen in zijn ogen. ‘Waarom? Waarom? Help me alstublieft te vergeten.’