Een al wat ouder colom van Ome Ed van november 2005:
http://www.brandweer.nl/cms/show/id=630871Nazorg meester.
Ooit was het simpel: je kon brand voorkomen, en je kon brand bestrijden. Preventie en repressie. Dat was het. En de auto’s waren rood…
Het is woensdag 26 oktober. Midden in de nacht gaat de telefoon. Het is Kees te Boekhorst, de regiocommandant Amsterdam e.o. Er is brand in het cellencomplex op Schiphol Oost en hij vindt dat ik dat moet weten. Als hij ophangt sta ik even in twijfel. Ik heb geen dienst, dus eigenlijk heb ik er niets te zoeken. Maar bij twijfel moet je niet twijfelen. Dus ga ik op pad, kijken hoe het mijn teams vergaat.
Ondertussen is de wereld veranderd, zijn de mensen en hun opvattingen veranderd. Er is sneller dan voorheen kritiek op de brandweer na incidenten, terwijl het aantal slachtoffers bij brand eerder afneemt dan toeneemt. Het COT noemt dit de overgevoeligheidsparadox. De door de maatschappij ervaren onveiligheid groeit, terwijl de objectieve cijfers juist een daling van de onveiligheid aangeven. En de seinen gaan op rood…
De brandbestrijding op het cellencomplex is in volle gang als ik aankom. Ik zie veel bekende gezichten, strakke gezichten van inspanning met een kleine glimlach van herkenning als ze me zien. Ik loop rond, kijk rond, luister rond; heb geen taak, wel werk. Dan klinkt er over de porto’s het bericht dat er slachtoffers zijn gevonden. Ik sta naast de deur waar de lichamen naar buiten worden gebracht. Eerst één, dan nog één, en nog één. Het worden er elf.
De overgevoeligheid voor schade en verlies in onze moderne maatschappij is begrijpelijk. We zijn verlies niet meer gewend, en dan komt een klap extra hard aan. Maar het plaatst de brandweer wel voor een lastig probleem: hoe ga je om met kritiek van de maatschappij als je weet dat je er alles aan gedaan hebt om een goede inzet te doen? En de bal gaat over rood…
Het is 04.00 op Post Rijk, de eerste debrief met brandweermensen van Schiphol. We praten over de inzet, wat ze hebben gezien, wat ze er van vinden. Op Post Sloten is rond half zes de tweede debrief, met brandweermensen van Schiphol en van Haarlemmermeer. Dit team heeft de eerste inzet gezet gedaan, en dit team heeft ook de slachtoffers gevonden. Er is hard en lang gewerkt, en er zijn vijftig mensen gered, misschien wel meer. Maar we weten dat het daar morgen in de pers niet over gaat: het zal gaan over de elf die ze niet meer konden helpen.
In 1995 was het ongeval op de Motorkade in Amsterdam, in 1998 Harderwijk, in 1999 de Bijlmerenquete, in 2000 Enschede, in 2001 Volendam, in 2003 Haarlem. Het is in de moderne complexe samenleving niet de vraag of er ongevallen gebeuren, maar wanneer. Dat is de stelling van Charles Perrow, een Amerikaanse onderzoeker. Hij spreekt daarom van normal accidents, normale ongevallen. Het hoort er bij, zeg maar. De maatschappij moet dus leren omgaan met de verwerking van ongevallen. Dat geldt ook voor de brandweer; besef dat een brand soms zo’n impact heeft, dat het niet voorbij is na het oprollen van de slangen, het is de ramp na de ramp. En ook de nazorgfase hoort bij rood…
Vrijdagochtend 28 oktober. Op elk van de drie kazernes beginnen we de dag met een nieuwe debrief. De impact van de cellenbrand is over de volle breedte geland. De verhalen in de pers van zelfverklaarde experts zijn weliswaar zwaar aangekomen, maar we hadden ze verwacht en we hadden elkaar er op de eerste debrief al voor gewaarschuwd. Ik hoor onze mensen praten, ik zie ze reageren op elkaar, met elkaar. Dit zijn teams met veerkracht, stel ik voor mezelf vast. En hoewel er nog een lang traject zal volgen, met vele verhoren en nog meer rapporten, geef ik in gedachten het voorlopig nader bericht: nazorg meester.