Vervolg:
Conclusies
1. Gelet op de onderzoeksopdracht en de gerapporteerde bevindingen van de inspecties, zou het onderzoeksresultaat, trouw aan de tekst, moeten luiden:
De inspecties kunnen, gelet op de beperkte onderzoekstijd, slechts oriënterende indicaties geven over de brandveiligheid en het brandrisico.
Een definitief oordeel is niet te geven, dat constateert ook TNO. Er moeten daartoe eerst beproevingen en praktijktests worden gedaan.
De beslissing van B&W om de gebruiksvergunning in te trekken is, gelet op de vele gevaarsonzekerheden die een definitieve vaststelling van de brandveiligheid op dit moment onmogelijk maken, en gelet op hun autonome bevoegdheid hiertoe, onaantastbaar.
2. Dat de ministers, de, qua validiteit en diepgang expliciet sterk negatief bepaalde, ‘conclusies’ van onderzoek toch wilde toepassen om een beslissing van het bevoegd gezag te schorsen is, op grond van de urgentie die het bevoegd gezag in dergelijke brandgevaarlijke gevallen volgens de Brandweerwet en gemeentelijke verordeningen mag laten prevaleren, onbegrijpelijk en qua brandveiligheid a-priori onverantwoord.
Deskundige onzekerheid over het bestaan van enig gevaar moet altijd in het voordeel van de daaraan blootgestelde gebruikers tot onverwijlde maatregelen leiden; indien tenminste de mensenrechten (ook op acute veiligheidszorg) in verband hiermee worden gerespecteerd.
(Doordat bewindslieden en de rechter de voorkeur geven aan de term ‘bolletjesslikker’ voor mens, gast, bewoner, gebruiker of verdachte, kan door deze opmerkelijk en als discriminatie bedenkelijke semantische dehumanisering, het zicht op de mensenrechten vertroebelen en mogelijke gewetenswroeging en/of slapeloosheid bij de sprekers voorkomen.)
3. Terwijl de opdracht van de inspecties was de actuele brandveiligheid vast te stellen; kwamen zij slechts tot een ‘positieve indruk’ na een expliciet ‘in sterke mate’ betwijfelen van de diepgang en validiteit van hun onderzoek.
Daarop is het voor de Voorzieningenrechter ‘niet aannemelijk’ geworden dat de afdelingen L en M onvoldoende brandveilig zijn.
Volgens de Brandweerwet moeten de verantwoordelijken zorgen dat het brandveilig is, vooraf aan elk gebruik, dat is (taal)analytisch/logisch niet te vergelijken met een dubbele negatie beoordeling van een rechter (brandtechnische leek); dat een onvoldoende brandveiligheid niet ‘aannemelijk’ is. De quasi onderbouwing kwam uit een onder tijdsdruk ondiep en invalide uitgevoerd onderzoek dat de onderzoeksopdracht heeft genegeerd om semantisch suggestief indruk te maken met ‘positieve indrukken, op brandtechnische leken: zoals de ministers, VROM-, justitie-, RGD -ambtenaren en de rechter. Dit als surrogaat voor een objectief en deskundige uitgevoerde vaststelling van de ‘actuele brandveiligheid’. Deze bleek binnen de letterlijke bevindingen van de inspecties onzeker, maar werd gebagatelliseerd als toekomst muziek opgevoerd.
4. Als de ‘onaannemelijkheid’ van de onveiligheid, ontstaan bij een brandtechnische leek , die daarbij niet (ambtshalve) een deskundige of de wettelijke adviseur hoeft/wenst te raadplegen, doorslaggevend is; dan zijn alle betrokken brandweerambtenaren bij de gemeente en regio technisch gediskwalificeerd door de inspecties, de ministers en uiteindelijk de rechter.
Dit heeft dan logisch noodzakelijk consequenties voor de minister van BZK (tijdig toetsen op bekwaamheid en examens en de uitvoering van de algemene brandweerzorg) het NIBRA met haar opleidingstaak, GS met het toezicht en conflictoplossing binnen de regionalisatie, het regiobestuur en de regionaal commandant als verzakende wettelijke adviseur, B&W met hun aanstellingsbeleid, de gemeenteraad met hun onvolledige vaststelling van de verordeningen etc.
5. Er werd in het inspectieonderzoek geen vaststelling van de actuele brandveiligheid gedaan, zoals was opgedragen maar ‘een positieve indruk’ opgedaan.
In plaats van een vaststelling, wordt wel een benadrukte voorspelling gedaan (‘wèl’) : dat uit tests en diepgaander onderzoek kan blijken dat voorzieningen niet naar behoren werken.
In heldere oprechte taal, had het 2e rapport dan ook de volgende tekst logisch dwingend moeten bevatten:
Ondanks een positieve indruk, opgedaan bij een mogelijk ondiep en invalide onderzoek door beperkte onderzoekstijd, valt te voorspellen dat bij diepgaander en meer door (praktijk)tests gevalideerd onderzoek, wèl zal blijken dat brandveiligheidsvoorzieningen niet naar behoren werken. Zoals bijvoorbeeld de weerstand tegen rookdoorgang tussen cellen onderling.
6. De brandwerendheid van een constructie deel heeft - per definitie - niets van doen met een daarboven geplaatste droge sprinkler, die eerst door de brandweer, bij door hen geconstateerde en dus ruim ontwikkelde brand, mogelijk wordt geactiveerd. Dit ook eerst, indien er een goed functionerende bluswatervoorziening kan worden aangesloten.
Die mogelijkheid was er evident niet (op het tv- journaal zichtbaar) tientallen minuten na het begin van de rampzalige brand in oktober.
7. Het zelfstandig (onbevoegd en onbekwaam) oordeel van de minister van justitie binnen het KB, wordt zeker niet brandtechnisch onderbouwd door de expliciete bevindingen in het rapport van 9 december. Dan kan dat ook niet zijn onderbouwd door de 1e rapportage van 5 december; daar de juridisch uiterst relevante inzichten van TNO (1 december) daarin nog, volstrekt onnodig, ontbraken. De onderzoeksopdrachten van de inspecties zijn in het geheel niet uitgevoerd en dus kan er, nog afgezien van de bevoegdheidsproblematiek, geen redelijke basis zijn voor de ministers om vanuit de inspectierapportages dit KB te onderbouwen.
8. Om ondanks de, op vele constructiedelen, ontbrekende kennis omtrent de gevaarsbeheersing, een evident onbeheerst gevarenvoorschot in de tijd te nemen door het gebruik voort te zetten, ook zonder een deskundig beoordeling op grond van de eisen die de (inter)nationale literatuur m.b.t. de brandwerendheid (tenminste 60 minuten!!) van cellen stelt, beschouw ik het KB als een brandtechnisch pervers en ethisch onverantwoord tot stand gekomen document.
9. Het (b)lijkt uit het vonnis dat de gemeente niet/nauwelijks gebruik heeft gemaakt van de bij hen bekende ‘open einden’ in de brandveiligheid tijdens de zitting bij de rechter.
Indien in het burgerlijk recht partijen feiten niet weerspreken, moet de rechter deze als vaststaand beschouwen.
Dit schept ruimte voor een ‘folies a deux’ als ook voor een zwijgende aftocht.
Als middel voor een technisch verantwoorde en objectieve vaststelling van brandveiligheid is het burgerlijk procesrecht in ieder geval niet - a-priori – adequaat.
De brandweerzorg in Nederland is niet langer slechts in de war, ze wordt vanaf deze jurisprudentie overgelaten aan, en afhankelijk van, de invallen en belangen van kijvende burgerlijke partijen. De beoogde autonomie en daarmee onafhankelijkheid van de brandweerzorg, als humane zorg uit te voeren door de decentrale overheid, is te grabbel gegooid. De minister van justitie rapporteert nu als brandweerdeskundige naar de 2e Kamer.
“Het kan verkeren!”