Zeer grote brand Cellencomplex (Schipholbrand) - Schiphol-Oost 27-10-2005

Auteur Topic: Zeer grote brand Cellencomplex (Schipholbrand) - Schiphol-Oost 27-10-2005  (gelezen 233517 keer)

0 gebruikers (en 8 gasten bekijken dit topic.

Brandpreventist

  • Senior gebruiker
  • ****
  • Berichten: 18,993
VERVOLG

Het verweer voorts dat de naar de brandoorzaak verrichte onderzoeken niet volledig zijn geweest omdat, naast de al dan niet opzettelijke brandstichting door verdachte, andere oorzaken, met name technische, niet zijn geëxploreerd en derhalve niet kunnen worden uitgesloten, wordt door de rechtbank verworpen. Met na-me de door de verdediging opgeworpen, niet nader onderbouwde, mogelijkheid van brand ontstaan in of door de TL-verlichting is in het geheel niet aannemelijk geworden. Dit in het licht van de bij het onderzoek door de technische recherche en de door ir. Lelieveld van het NFI gedane bevindingen en in aanmerking genomen hetgeen hieromtrent ter terechtzitting is verklaard door de deskundigen ir. Lelieveld, ir. Van der Leur en Schep, namelijk dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de brand op het bed kan zijn veroorzaakt door kortsluiting in de TL verlichting in de cel. Zeker nu - naar verdachte ter terechtzitting heeft verklaard - de verlichting uit was op het moment dat de brand moet zijn veroorzaakt, kan ontstaan van kortsluiting in de TL verlichting (nagenoeg) worden uitgesloten. Ook het feit dat de TL balk in de cel niet boven het bed hing waarvan is vastgesteld dat het een primaire brandhaard is, sluit deze verlichting als veroorzaker van de brand nagenoeg uit. Bij deze conclusie is bovendien in aanmerking genomen de zwaardere aantasting door brand aan de rechterzijde van de TL armatuur die is aangetroffen in de uitgebrande cel van verdachte.
Gelet op de hoge mate van onwaarschijnlijkheid behoefde naar deze mogelijkheid geen (nader) onderzoek te worden gedaan, noch naar de door de verdediging genoemde, niet nader onderbouwde mogelijkheid van ont-staan van de brand door broei in de matras, welke mogelijkheid door de deskundigen eveneens nagenoeg uit-gesloten wordt. Ook naar andere technische oorzaken behoefde, gelet reeds op de plaats in de cel waar de brand is ontstaan, vanwege de hoge mate van onwaarschijnlijkheid, geen onderzoek te worden gedaan. Aan bewezenverklaring van de wel onderzochte en mogelijk geoordeelde oorzaak van brand door een wegge-schoten peuk staat het achterwege laten van deze onderzoeken niet in de weg.

Bij deze stand van zaken komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte, door het wegschieten van de peuk, als veroorzaker van de brand moet worden aangemerkt.

3.2.2. Opzet
Aan verdachte is onder primair ten laste gelegd dat hij opzettelijk brand heeft gesticht. De rechtbank hecht er-aan daarbij op te merken dat in de op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gebaseerde primaire ten-lastelegging - overeenkomstig de bewoordingen van dat artikel - het opzet is gericht op het stichten van brand en niet op het van die brandstichting te duchten gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen en evenmin op het ingetreden gevolg van de dood van een of meer personen.

Voorts neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 21 mei 2007 onder meer verklaard dat hij op 26 oktober 2005 in zijn cel, terwijl hij liggend op het onderste bed van een stapelbed een eigenhandig gedraaide sigaret rookte, de televisie heeft uitgezet omdat hij wilde gaan slapen. De in de cel aanwezige asbak bevond zich in de nabij-heid van die TV. Vervolgens heeft hij – achterover liggend op dat bed – nog een trek genomen van de door hem gerookte sigaret, waarna hij – zonder die sigaret uit te maken en zonder er zich van te vergewissen of die sigaret was gedoofd – die sigaret tussen duim en wijsvinger heeft weggeschoten in de richting van de achter-zijde van het bed, waar aan het voeteneind een deels afgerolde rol toiletpapier lag als mede een door hem daarnaar toe getrapt laken.
Verdachte heeft zich, zo heeft hij verklaard, er daarbij niet van vergewist waar de sigarettenpeuk terecht was gekomen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij toen hij wakker werd vlammen en rook zag aan het voe-teneind van het bed en dat hij vervolgens een handdoek heeft gepakt, waarmee hij gewapperd heeft in de richting van de brand.

De rechtbank acht deze door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring voldoende betrouwbaar en bruik-baar voor het bewijs nu verdachte ter zake consistent heeft verklaard en ter terechtzitting niet heeft aangegeven te twijfelen aan de juistheid van zijn herinneringen op dit punt.

Uit deze verklaring volgt dat niet kan worden gezegd dat verdachte met de uitdrukkelijke, vooropgezette be-doeling om brand te stichten open vuur met brandbaar materiaal in aanraking heeft gebracht als gevolg waar-van brand is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier ook overigens onvoldoende bewijs voor bewezenverklaring van deze vooropgezette bedoeling.

3.2.3 Voorwaardelijk opzet
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of verdachte door aldus te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daardoor brand zou ontstaan en hij derhalve het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het veroorzaken van brand.

De raadsman heeft betoogd dat er, uitgaande van het ontstaan van de brand als gevolg van het wegschieten van een deels opgerookte sigaret door verdachte, geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op brand-stichting.
Hij heeft daartoe - onder verwijzing naar uitspraken van de Hoge Raad - betoogd dat noch de kans op het ontstaan van brand aanmerkelijk was noch dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.

Met betrekking tot de aanmerkelijk kans op het ontstaan van brand stelt de rechtbank voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat de kans op het ontstaan van een brand door een niet deugdelijk uitgemaakte en nog smeulende sigaret die terechtkomt op, in of tegen brandbaar materiaal, zoals een opgefrommeld (deel van een) laken en een (deels) afgerolde rol toiletpapier, aanmerkelijk is. Ter terechtzitting heeft verdachte, daarnaar gevraagd, ook verklaard dat hij ervan op de hoogte is dat niet gedoofde sigarettenpeuken brand kunnen veroorzaken.

In het licht van hetgeen hiervoor is vooropgesteld, heeft verdachte door desalniettemin, nadat hij een laatste trek had genomen van een brandende sigaret,
– deze sigaret niet uit te maken, al dan niet in de in de cel aanwezige asbak,
– zonder zich ervan te vergewissen dat die sigaret uit was,
– maar deze niet lang na die laatste trek weg te schieten in de richting van de achterzijde van het onderste bed van het stapelbed, waarop hij lag en waarop – naar hij wist – zich een weggetrapt laken en een deels afgerolde rol toiletpapier bevonden,
– en zonder zich ervan te vergewissen dat die sigaret niet op, in of tegen dat op het bed aanwezige brand-bare materiaal was aangekomen
zich welbewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die door hem weggeschoten en tevoren niet uit-gemaakte sigaret brand deed ontstaan op de achterzijde van het onderste bed van het stapelbed.

De raadsman mr. Damman, heeft nog betoogd, dat verdachte mocht verwachten dat de door hem wegge-schoten peuk, van een met shag en vloei van Rizla blauw gedraaide sigaret, was gedoofd op het moment dat verdachte die peuk wegschoot, omdat in de beleving van verdachte een sigaret gedraaid met een vloei van Rizla blauw spontaan uitgaat als er korte tijd geen trek meer van wordt genomen.
Daargelaten dat niet vaststaat dat verdachte een met een vloei van Rizla blauw gedraaide sigaret heeft ge-rookt, kan - nu verdachte er zich niet van heeft vergewist dat de sigarettenpeuk op het moment dat hij die wegschoot, was gedoofd - niet zonder meer worden aangenomen dat verdachte ervan mocht uitgaan dat die sigaret al spontaan was uitgegaan op het moment dat verdachte kort na de laatste trek die sigarettenpeuk heeft weggeschoten. Dat klemt temeer, nu met betrekking tot het tijdsverloop tussen de laatste trek en het vervolgens wegschieten van de sigarettenpeuk, niet kan worden vastgesteld welke termijn was verstreken.

De raadsman heeft voorts betoogd dat – naar algemene ervaringsregels - het per ongeluk terechtkomen van een peuk in de lakens niet tot brand leidt, omdat het beddengoed van een zorg- of penitentiaire instelling gemaakt is van brandwerende stoffen.
Nog daargelaten of hier gesproken kan worden van algemene ervaringsregels, faalt dit betoog reeds omdat in het onderhavige geval de lakens niet van brandvertragende kwaliteit waren en er zich bovendien aan het achtereinde van het onderste bed een door verdachte zelf daar neergelegde deels afgerolde rol toiletpapier bevond.


Brandpreventist

  • Senior gebruiker
  • ****
  • Berichten: 18,993
VERVOLG

De raadsman heeft tenslotte nog betoogd dat voorwaardelijk opzet op brandstichting ook niet kan worden aangenomen, omdat verdachte handelingen heeft verricht om het gevolg te vermijden door te trachten het vuur te doven met een handdoek.
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit betoog.
Daargelaten dat de wijze waarop verdachte met een handdoek in de richting van het ontstane vuur heeft ge-wapperd, eerder het ontstane vuur zal aanwakkeren dan doven, ziet het betoog van de raadsman eraan voor-bij dat op het moment dat verdachte zijn handelingen met de handdoek uitvoerde, de brand reeds was ont-staan en dat het optreden van verdachte er niet in heeft geresulteerd dat het ontstane vuur is gedoofd.

Bij de beoordeling van de vraag of verdachte het voorwaardelijk opzet op de aan hem tenlastegelegde brand-stichting heeft gehad merkt de rechtbank ten overvloede nogmaals op dat het opzet in artikel 157 Sr zich niet uitstrekt tot de gevolgen van de brand, te weten de dood van elf celbewoners.
Om die reden kan tenslotte het door de raadsman gedane beroep op het Porsche-arrest (HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199), in welke zaak het in de tenlastelegging genoemde opzet wel gericht was op het gevolg, te weten de dood van anderen, onbesproken blijven.

Een en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte opzet in de zin van voorwaardelijk opzet heeft gehad op brandstichting.

3.2.4. Causaliteit
De rechtbank stelt ten aanzien van het causale verband tussen de brand en de elf omgekomen slachtoffers het volgende voorop. De rechtbank acht bewezen dat de brand opzettelijk is veroorzaakt door verdachte. Voorts is vast komen te staan dat de elf in de tenlastelegging genoemde slachtoffers door koolmonoxide-vergiftiging als gevolg van die door verdachte veroorzaakte brand om het leven zijn gekomen. Op grond van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat de causale keten begint met een handeling van verdachte en eindigt met het overlijden van de elf slachtoffers.

De raadsman, mr. Frijns, heeft betoogd dat bovengenoemd causaal verband wordt doorbroken door verzuimen waarop verdachte geen invloed heeft gehad en die van cruciaal belang zijn geweest voor de gevolgen van de brand. Deze verzuimen betreffen kort gezegd:
- tekortkomingen van bouwkundige en technische aard, de inrichting van de cel daaronder begrepen, en
- tekortkomingen die betrekking hebben op de hulpverlening, waaronder met name het inadequate optre-den van de bewakers, de vertraging in de brandmeldinstallatie alsmede het late arriveren van de brand-weer.

De gedraging van verdachte zou, indien er verder geen ernstige verzuimen door anderen zouden zijn gemaakt, niet de dood van elf mensen tot gevolg hebben gehad, aldus de raadsman. Hij heeft daarbij benadrukt dat de aard van de gedraging van verdachte niet was gericht op enig gevolg met dodelijke afloop. De aard en de ernst van het verwijt dat aan verdachte kan worden gemaakt is, zo stelt de raadsman, veel minder ernstig dan de vele verwijten die aan de overheid en het personeel kunnen worden gemaakt. Vorenstaande leidt er toe dat het le-vensgevaar dat ten gevolge van de brand voor anderen te duchten was en het feit dat dit gevaar zich heeft ver-wezenlijkt en elf slachtoffers zijn overleden, redelijkerwijs niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.

Ten aanzien van de door de raadsman genoemde tekortkomingen overweegt de rechtbank dat deze, wellicht niet ieder voor zich, maar in ieder geval in onderlinge samenhang een doorslaggevende rol hebben gespeeld in de omvang en ernst van de gevolgen van de brand. De aard en ernst van deze tekortkomingen afwegende tegen de ernst van het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt, is de rechtbank echter van oordeel dat deze tekort-komingen niet leiden tot de conclusie dat de gevolgen van de brand redelijkerwijs niet meer aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat verdachte, door opzettelijk brand te veroorzaken in een cellencomplex, een veiligheidsnorm heeft overtreden die tot doel heeft niet alleen goede-ren, maar vooral ook de levens en de gezondheid van personen te beschermen. Door deze norm te overtreden heeft verdachte het gevaar dat deze norm beoogt te voorkomen, in het leven geroepen, welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Dit brengt mee dat verdachte een zeer ernstig verwijt moet worden ge-maakt.
Bij haar afweging heeft de rechtbank voorts betrokken dat de verwijtbaarheid van het verzuim van de bewaar-ders [bewaarder 1] en [bewaarder 2] om de deur van de cel van verdachte niet te sluiten na diens bevrijding moet worden bezien in het licht van het gegeven dat deze bewaarders plotseling werden geconfronteerd met een hevige rookontwikkeling en/of vlammen in de cel van verdachte en de ernstige toestand waarin verdachte verkeerde bij diens bevrijding in verband waarmee hij hulp nodig had.
De gevolgen van de brand, die zonder overtreding van de veiligheidsnorm door verdachte nooit zouden zijn ontstaan, kunnen naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, redelijkerwijs aan verdachte worden toegerekend, zonder miskenning van het feit dat mogelijk ook anderen een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dit gegeven leidt evenwel, in het onderhavige geval, niet tot een verschuiving van de aansprakelijkheid en doet niet af aan de verantwoordelijkheid van verdachte in deze, als veroorzaker van de brand.

De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de gevolgen verdachte niet kunnen worden toege-rekend, omdat hij niet had kunnen voorzien dat een brand, in de gegeven omstandigheden, deze ernstige gevol-gen zou hebben.

De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs is te voorzien dat bij een brand in een gebouw waarin zich op een relatief klein oppervlak veel personen bevinden, die zijn opgesloten waardoor zij zichzelf niet kunnen bevrijden en waarbij de mogelijkheid bestaat dat niet ie-der van hen op tijd bevrijd kan worden, dodelijke slachtoffers kunnen vallen. Weliswaar heeft de overheid daar waar het in een cellencomplex ingesloten personen betreft de plicht te zorgen voor de veiligheid van deze per-sonen, maar het bestaan van een dergelijke zorgplicht brengt niet mee dat er vervolgens vanuit gegaan mag worden dat een brand in een dergelijk complex geen of slechts beperkte gevolgen zal hebben. Niet alleen kan de overheid bij het uitvoeren van haar zorgplicht fouten maken, ook indien een gebouw wat brandveiligheid betreft aan alle eisen voldoet en de hulpverlening adequaat verloopt, moet er rekening mee worden gehouden dat een brand, gelet op de onvoorspelbare en veelal moeilijk controleerbare ontwikkeling daarvan, uit de hand loopt. Naar het oordeel van de rechtbank is het daarom, juist waar het een cellencomplex betreft waarin inge-slotenen niet in staat zijn zichzelf in veiligheid te brengen maar daarvoor afhankelijk zijn van derden, redelij-kerwijs voorzienbaar dat ingeval van brand, dodelijke slachtoffers kunnen vallen.


Brandpreventist

  • Senior gebruiker
  • ****
  • Berichten: 18,993
VERVOLG

Vorenstaande leidt ertoe dat bewezen verklaard kan worden dat de door verdachte opzettelijk veroorzaakte brand de dood van de elf in de tenlastelegging genoemde personen ten gevolge heeft gehad alsmede dat daar-van levensgevaar voor anderen en gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

3.3. Bewijsmiddelen

4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:

primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft, meermalen gepleegd, en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen

6.1. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het primair tenlastegelegde feit te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde partij [nabestaande] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.

6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de per-soon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de late avond van 26 oktober 2005, terwijl hij ingesloten was in een cel van de K-unit van het uitzetcentrum op Schiphol, brand gesticht door een nog brandende sigarettenpeuk weg te schieten in de richting van de achterzijde van het bed, waarop hij lag. Daardoor is aan de achterzijde van het bed een brand ontstaan die zich - na opening van de deur van de cel van verdachte - in razendsnel tempo heeft uitgebreid naar een groot aantal cellen van de K-unit.
Tengevolge van die brand zijn elf in die K-unit ingesloten personen, twee vrouwen en negen mannen, door koolmonoxidevergiftiging om het leven gekomen en is nagenoeg de hele K-unit verwoest.

De slachtoffers, die zich waarschijnlijk bewust zullen zijn geweest van het levensgevaar waarin zij verkeer-den en die niet in staat waren zich zelf te bevrijden, moeten geruime tijd in doodsangst hebben verkeerd. Terwijl zij in Nederland van hun vrijheid beroofd waren in afwachting van hun verwijdering naar hun land van herkomst om daar hun leven voort te zetten, is op gruwelijke wijze aan hun leven een eind gekomen. Hun dood bezien in het licht van de omstandigheden, waaronder zij zijn overleden, moet voor de nabestaan-den zeer zwaar zijn om te dragen. Uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaringen door een aantal van de nabestaanden is de rechtbank gebleken hoe diep het verlies van hun dierbaren in hun leven heeft inge-grepen.

Brandstichting in een detentiecentrum is een delict van uitzonderlijke ernst, ook wanneer er daarbij geen slachtoffers vallen, omdat bij een brand in een dergelijke omgeving de gedetineerden niet in staat zijn om zich zelf in veiligheid te brengen en het mede daarom voor hen een uiterst angstige en bedreigende situatie is, waarin zij komen te verkeren.
Reeds om die reden tilt de rechtbank zeer zwaar aan deze door verdachte veroorzaakte brand.
Bij de strafoplegging is de rechtbank er zich van bewust dat verdachte niet beoogd heeft dat er een brand zou ontstaan van een omvang, als waarvan hier sprake is geweest, laat staan dat hij heeft beoogd dat er doden zouden vallen, zoals hier gebeurd is.

Niettemin moet de rechtbank constateren dat de door verdachte veroorzaakte brand is uitgemond in de dood van elf personen, terwijl voorts een groot aantal ingeslotenen als gevolg daarvan gedurende geruime tijd in doodsangst heeft verkeerd. Naar te verwachten valt zullen zij lange tijd last hebben van de psychische gevol-gen die deze brand voor hen heeft.
Met al die gevolgen zal de rechtbank bij de strafoplegging ook rekening houden.

Aan de andere kant houdt de rechtbank er ook in zeer belangrijke mate rekening mee dat de door verdachte veroorzaakte brand slechts die gevolgen heeft kunnen hebben, doordat allereerst de in de cel van verdachte gebruikte materialen het ontstaan en de ontwikkeling van de brand hebben mogelijk gemaakt en vervolgens, nadat in die cel eenmaal brand was ontstaan, de bewaarders die op de brandmelding afkwamen de deur van de cel van verdachte na diens bevrijding hebben laten openstaan, waardoor de brand en rookontwikkeling zich konden uitbreiden naar de gang van de K-unit. Ook de bouwkundige constructie van de K-unit heeft er in niet onbelangrijke mate aan bijgedragen dat de brand zich zo snel kon uitbreiden.

De rechtbank houdt er voorts in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte zelf ook ernstig ge-wond is geraakt bij de door hem veroorzaakte brand en dat hij de eerste acht maanden van zijn detentie onder zwaardere omstandigheden dan gebruikelijk gedetineerd is geweest.

Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur op zijn plaats is.

Gelet op het door de rechtbank bewezen geachte feit, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevange-nisstraf van meer dan 12 jaren is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt en mede in aanmer-king genomen dat verdachte niet rechtmatig in Nederland mag verblijven, waardoor er ernstige vrees bestaat dat hij zich aan de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf zal onttrekken, zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.

6.3 Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [nabestaande] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.000.000,- ingediend tegen verdachte wegens affectieschade en andere immateriële schade die hij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet eenvoudig is vast te stellen, zodat de benadeelde partij in de vordering niet zal kunnen worden ontvangen.

7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

Wetboek van Strafrecht art. 57 en 157

8. Beslissing
De rechtbank:

Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1. ver-meld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaar.

Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechte-nis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.

Verklaart de benadeelde partij [nabestaande] niet-ontvankelijk in de vordering.

Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis, welke opheffing bij afzonderlijk bevel is gemi-nuteerd. Als gevolg hiervan herleeft thans de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis.


Brandpreventist

  • Senior gebruiker
  • ****
  • Berichten: 18,993
Deze had ik nog even gemist....  ;)

http://www.dgmr.nl/index1.htm?http://www.dgmr.nl/nieuws/communicatie-07/mei/schipholbrand.htm

DGMR in de media rond het proces tegen verdachte Schipholbrand

In opdracht van het Openbaar Ministerie heeft DGMR het afgelopen half jaar onderzoek gedaan naar een aantal deelaspecten van de Schipholbrand. Momenteel loopt het proces tegen de man die was ingesloten in de cel waar de brand is ontstaan. Op 22 mei jl. zijn Peter van de Leur en Frank Jakobs van DGMR als getuige-deskundigen gehoord door de rechtbank. Namens de verdediging werd de heer Fred Vos als deskundige naar voren geschoven. Ook hij heeft getuigd voor de rechtbank. Later die dag heeft de heer Vos op Radio 1 uitspraken gedaan over het door DGMR verrichte onderzoek. Daarbij heeft de heer Vos het onderzoek van DGMR gekwalificeerd als 'krakkemikkig' en heeft hij gesteld dat DGMR in opdracht van het OM bewijs zou hebben gefabriceerd.

Ondanks de gedragsrichtlijn van OM dat tijdens een zaak terughoudendheid moet wordt betracht bij het doen van mededelingen over zaken die nog onder de rechter zijn, heeft de persofficier, gezien de ernst van de beschuldigingen, DGMR toestemming gegeven te reageren op de beschuldigingen van de heer Vos. Dit is nog dezelfde dag gebeurd op Radio 1. In aanvulling daarop deze korte reactie:

DGMR heeft voor het OM een aantal deelonderzoeken uitgevoerd. Naast de onderzoeken door DGMR zijn onderzoeken uitgevoerd door de Rijksrecherche en het Nederlands Forensisch Instituut. Onderdeel van het onderzoek van DGMR was het vaststellen of er verschil is tussen fabrieksigaretten en sigaretten gerold uit shag met betrekking tot het ontstaan van brand ten gevolge van een brandende peuk in beddengoed. In tegenstelling tot wat de heer Vos beweert zijn er geen normen (ook niet in het buitenland) waarin dit soort onderzoek beschreven staat. In het door DGMR uitgevoerde onderzoek is wel aangesloten bij relevante delen van normen, onder andere normen over de brandbaarheid van meubelbekledingen waarvan een sigarettenproef deel uit maakt. Ook zijn delen gebruikt van een Amerikaanse norm voor bepaling van het relatieve brandrisico van sigaretten. De kwalificatie van de heer Vos dat het onderzoek aan geen enkele norm voldoet is derhalve niet juist. Overigens is het natuurlijk onzinnig om alleen genormaliseerd onderzoek als betrouwbaar te beschouwen.

De suggestie van de heer Vos dat DGMR voor veel geld in opdracht van het OM bewijs zou fabriceren verwerpen wij met kracht. DGMR is een onafhankelijk adviesbureau, en heeft in het onderzoek voor het OM deze onafhankelijkheid ten volle kunnen waarmaken - hetgeen tijdens de zitting van 22 mei uitvoerig is toegelicht en daar overigens niet is bestreden. Eindverantwoordelijken van DGMR hebben zonder uitzondering het predikaat 'raadgevend ingenieur' van de ONRI en onderschrijven de daar aan verbonden gedragcodes. Het onderzoek van DGMR bestaat niet alleen uit rooksimulaties met computermodellen en smeulproeven, maar ook uit een groot aantal andere deelonderzoeken, waaronder full scale celbranden. Deze proeven waren noodzakelijk om de nauwkeurigheid van de toegepaste rookverspreidingsmodellen te vergroten, hetgeen wij voor toepassing in forensisch onderzoek noodzakelijk achtten. DGMR vindt het spijtig dat de heer Vos kennelijk onvoldoende deskundigheid bezit om de door DGMR gemaakte, uitvoerig gedocumenteerde rookverspreidingberekeningen te kunnen beoordelen.


Fred Vos

  • Verbannen gebruiker
  • Forum gebruiker
  • ***
  • Berichten: 417
@ Allen en Palmpie

Palmpie allereerst dank voor uw adequate nieuwsgaring.

Over het Vonnis
Mijn eerste indruk van het vonnis is dat het zeer uitgebreid is gemotiveerd.
Opmerkelijk is dat de Rechtbank ervan uitgaat dat het verblijf in een cel in Nederland sowieso levensbedreigend is bij brand.
Ik zou deze defaitistische opvatting van de Rechtbank over de dan gebrekkige brandpreventie in Nederland, en na  de toepassing van de juiste en bekende brandpreventieve maatregelen, als deskundige ten stelligste ontkennen.
Het nalaten van deze voor de hand liggende brandpreventieve maatregelen heeft causaal de gevaarzetting onnodig vrijwel geheel bepaald.

De rechtbank stelt dat de NFPA 921 norm geen wettelijk vastgestelde norm is, dat is juist.
Maar de criteria voor deskundigenonderzoek eisen wel dat gevestigde literatuur en methodologische normen daarbinnen worden gevolgd; dat is nadrukkelijk niet geschied.

De onderzoekers van de recherche en het NFI verklaarden over '(on) waarschijnlijkheden' en 'kansen' op een wijze die in de internationale literatuur radicaal als 'old wive tales' worden afgewezen.
Hun toverformules lijken op kansberekeninguitspraken, maar zijn niet meer dan subjectieve waarde- en/of wensoordelen.
Ik betwijfel of rechters dit weten.

Tot slot ben ik ervan overtuigd dat het feitenmateriaal, indien chronologisch en volledig gepresenteerd, (de) het  (plaats)gebied van brandoorsprong buiten de cel 11 zal plaatsen.
Hier wreekt zich dan de aan de verdediging onthouden mogelijkheid om zelf feiten te verzamelen, deze te toetsen en die dan als empirisch toetsbare reconstructie aan de Rechtbank voor te houden.
Het OM laat de belangrijkste feiten hieromtrent weg in het dossier, de advocaat kreeg geen enkele ruimte tot compensatie en de rechter-commissaris hield nooit een schouw.
 
Over de DGMR  reactie op hun site
Dat DGMR (Wie is daar aan het woord?) het spijtig vindt dat ik kennelijk  (ze weten het dus niet zeker) onvoldoende deskundig ben om hun rookverspreiding berekeningen te kunnen beoordelen is een lege bewering, doch wel 'op de man gespeeld'.
Van der Leur van DGMR verklaarde onder ede dat hij (DGMR) geen deskundigheid bezit over het brandgedrag van tabak (sigaretten) en de smeulproeven werden uitgevoerd door iemand die zei ‘nergens verstand van te hebben; en er alleen maar was om uit te voeren'.
Wat hij moest uitvoeren vond hij ter plekke nog uit. Grappige jongens bij DGMR.

Ik heb die 'berekeningen' (en vooral de input met allerlei noodzakelijke vereenvoudigingen en subjectieve aannames) nooit gezien dus kan ik (of iemand anders) dat niet eens beoordelen.
Misschien is dat het wat hen spijt; dat ze mij (en anderen) met lege handen laten staan.

Hoe dan ook de Rechtbank heeft met geen woord over DGMR en hun onwetmatig en onrechtmatig optreden in het opsporingstraject gerept; nadat ik o.m. hierover onder ede heb gerapporteerd, welk verslag aan de pleitnota is gehecht.
Niets ervan (DGMR verslag en verklaringen voor het OM) is gebruikt in de overwegingen van de Rechtbank! (Weggegooid belastinggeld?)
Dat vind ik wel zo zuiver van de Rechtbank.

Wel heb ik inmiddels (vooraf aan het vonnis) een intimiderende brief gehad van DGMR (advocaat) waarin ik wordt gesommeerd om uitlatingen als zouden de DGMR onderzoekers bevooroordeeld zijn geweest en bewijs hebben gefabriceerd c.q.
dat de uitkomst van het onderzoek door belanghebbenden (lees OM) zou zijn gekocht, niet te herhalen.

Ik hou staande dat de DGMR-onderzoekers bevooroordeeld waren en hun proeven fysiek en methodologisch lieten sturen door rechercheurs en OvJ's (aanhankelijk en afhankelijk als onderzoeker?).
Zodoende waren zij betaald bezig bewijs te fabriceren op aansturing.
Zij hebben in hun offerte expliciet het vermoeden geuit dat zij met een rookverspreiding simulatie programma een brandstichtingscenario konden aantonen.
Waarmee zij impliciet dan eerst 'bewijzen' dat de verdacht loog (wandelende leugendetectors verkrijgbaar bij DGMR) om dan in een klap te kunnen beweren: dan moet hij het ‘dus’ hebben aangestoken.
Dit is niet gelukt; ik heb dan ook herhaaldelijk laten merken dat ik daar niet in zou trappen als controlerend deskundige van de Rechtbank.
Dat wat DGMR mij nu semantisch op sluwe wijze in de schoenen probeert te schuiven, namelijk dat ik beweerd zou hebben dat de uitkomst van het onderzoek zou zijn gekocht, berust op een eigen interpretatie van hun gedrag en mijn kritiek daarop. (Wie de schoen past..)
Ik heb nooit beweerd dat DGMR werd gekocht door het OM; zij verkochten een 'bewijsbelofte' op hun eigen vermoeden  Voor redelijk denkende mensen ligt het initatief bij kopen bij de koper en bij verkopen/aanbieden....
Dat is ethisch en strafvorderlijk zeker niet hetzelfde; voor DGMR duidelijk wel.

De redeneertrant van DGMR:
"De beeldvorming die u hiermee in het leven roept en in stand houdt, is dat DGMR zich als onderzoeksorganisatie heeft laten gebruiken door haar opdrachtgever om een bewijstechnisch gewenste situatie te construeren. Dat DGMR bewijs fabriceert in ruil voor geld, anders gezegd.
Sterker, uw uitlatingen suggereren dat DGMR daarbij initiatiefnemend is geweest in de zin, dat zij haar diensten ten aanzien van de bewuste bewijslevering aldus aan het OM zou hebben aangeboden."

Dit laatste suggereerde ik niet; het staat in hun offerte zo.

Ik heb de advocaat Schaap (Klos, Morel, Vos (geen familie) & Schaap laten weten dat ik het van hun cliënt (DGMR Arnhem) onbehoorlijk vind om mij, als deskundige op verzoek van de verdachte, nog vooraf aan een vonnis en/of Hoger beroep, in mijn functioneren als deskundige zodanig te intimideren en belemmeren, door mij te sommeren om van negatieve kritiek op deze DGMR opsporingspraktijken, af te zien. Anders volgen er (rechts)maatregelen; als DGMR het advocatenadvies hiertoe opvolgt.
Vrijheid van meningsuiting en (mensen) rechten worden niet ontzien, zo dreigt het.

De Rechtbank Haarlem sprak in een beschikking uit dat ik wel degelijk over de deskundigheid beschik om als 'controlerend deskundige' bij de DGMR proeven aanwezig te zijn.
Men (DGMR) heeft dat dus liever niet en ontzegt mij met 'spijt' deskundigheid die de rechtbank nog tot een bevel bracht om mij die proeven als benoemde, beedigde en expliciet controlerende deskundige te laten bijwonen.

Nu de Rechtbank de resultaten van het optreden van DGMR (terecht) voor bewijs heeft genegeerd, is het een academische kwestie geworden, behalve indien het OM, in een eventueel Hoger Beroep, weer die DGMR meute met een geldbuidel in,   en hen aan, de hand tot ‘beloofde’/aangeboden of ‘vermoedelijke’ resultaten gaat leiden.

Fred Vos.
Disclaimer: Alle uitspraken van het verbannen lid Fred Vos zijn geheel voor eigen rekening, het beheer en moderatorteam van het Hul


Pyro_loe

  • Oranje Kolom
  • Senior gebruiker
  • ****
  • Berichten: 968
  • OvD-Bevolkingszorg
DGMR heeft voor het OM een aantal deelonderzoeken uitgevoerd. Naast de onderzoeken door DGMR zijn onderzoeken uitgevoerd door de Rijksrecherche en het Nederlands Forensisch Instituut. Onderdeel van het onderzoek van DGMR was het vaststellen of er verschil is tussen fabrieksigaretten en sigaretten gerold uit shag met betrekking tot het ontstaan van brand ten gevolge van een brandende peuk in beddengoed. In tegenstelling tot wat de heer Vos beweert zijn er geen normen (ook niet in het buitenland) waarin dit soort onderzoek beschreven staat. In het door DGMR uitgevoerde onderzoek is wel aangesloten bij relevante delen van normen, onder andere normen over de brandbaarheid van meubelbekledingen waarvan een sigarettenproef deel uit maakt. Ook zijn delen gebruikt van een Amerikaanse norm voor bepaling van het relatieve brandrisico van sigaretten. De kwalificatie van de heer Vos dat het onderzoek aan geen enkele norm voldoet is derhalve niet juist. Overigens is het natuurlijk onzinnig om alleen genormaliseerd onderzoek als betrouwbaar te beschouwen.

Literatuur:
FIRE BEHAVIOR OF UPHOLSTERED FURNITURE AND MATTRESSES by John F. Krasny, William J. Parker, Vytenis Babrauskas
444 pagina's over brandgedrag van matrassen/beddegoed en sigaretten.

en als ik google:  Mattress Cigarette Ignition Standard
zie ik toch normen genoeg?

Of zijn die niet relevant in deze casus? Of heeft DGMR niet goed gezocht?

cu,
Loe
Safety is the state of being "safe", the condition of being protected against physical, social, spiritual, financial, political, emotional, occupation


Brandpreventist

  • Senior gebruiker
  • ****
  • Berichten: 18,993
@ Allen en Palmpie

Palmpie allereerst dank voor uw adequate nieuwsgaring.

Over het Vonnis
Mijn eerste indruk van het vonnis is dat het zeer uitgebreid is gemotiveerd.
Opmerkelijk is dat de Rechtbank ervan uitgaat dat het verblijf in een cel in Nederland sowieso levensbedreigend is bij brand.
Ik zou deze defaitistische opvatting van de Rechtbank over de dan gebrekkige brandpreventie in Nederland, en na  de toepassing van de juiste en bekende brandpreventieve maatregelen, als deskundige ten stelligste ontkennen.
Het nalaten van deze voor de hand liggende brandpreventieve maatregelen heeft causaal de gevaarzetting onnodig vrijwel geheel bepaald.

De rechtbank stelt dat de NFPA 921 norm geen wettelijk vastgestelde norm is, dat is juist.
Maar de criteria voor deskundigenonderzoek eisen wel dat gevestigde literatuur en methodologische normen daarbinnen worden gevolgd; dat is nadrukkelijk niet geschied.

De onderzoekers van de recherche en het NFI verklaarden over '(on) waarschijnlijkheden' en 'kansen' op een wijze die in de internationale literatuur radicaal als 'old wive tales' worden afgewezen.
Hun toverformules lijken op kansberekeninguitspraken, maar zijn niet meer dan subjectieve waarde- en/of wensoordelen.
Ik betwijfel of rechters dit weten.

Tot slot ben ik ervan overtuigd dat het feitenmateriaal, indien chronologisch en volledig gepresenteerd, (de) het  (plaats)gebied van brandoorsprong buiten de cel 11 zal plaatsen.
Hier wreekt zich dan de aan de verdediging onthouden mogelijkheid om zelf feiten te verzamelen, deze te toetsen en die dan als empirisch toetsbare reconstructie aan de Rechtbank voor te houden.
Het OM laat de belangrijkste feiten hieromtrent weg in het dossier, de advocaat kreeg geen enkele ruimte tot compensatie en de rechter-commissaris hield nooit een schouw.
 
Over de DGMR  reactie op hun site
Dat DGMR (Wie is daar aan het woord?) het spijtig vindt dat ik kennelijk  (ze weten het dus niet zeker) onvoldoende deskundig ben om hun rookverspreiding berekeningen te kunnen beoordelen is een lege bewering, doch wel 'op de man gespeeld'.
Van der Leur van DGMR verklaarde onder ede dat hij (DGMR) geen deskundigheid bezit over het brandgedrag van tabak (sigaretten) en de smeulproeven werden uitgevoerd door iemand die zei ‘nergens verstand van te hebben; en er alleen maar was om uit te voeren'.
Wat hij moest uitvoeren vond hij ter plekke nog uit. Grappige jongens bij DGMR.

Ik heb die 'berekeningen' (en vooral de input met allerlei noodzakelijke vereenvoudigingen en subjectieve aannames) nooit gezien dus kan ik (of iemand anders) dat niet eens beoordelen.
Misschien is dat het wat hen spijt; dat ze mij (en anderen) met lege handen laten staan.

Hoe dan ook de Rechtbank heeft met geen woord over DGMR en hun onwetmatig en onrechtmatig optreden in het opsporingstraject gerept; nadat ik o.m. hierover onder ede heb gerapporteerd, welk verslag aan de pleitnota is gehecht.
Niets ervan (DGMR verslag en verklaringen voor het OM) is gebruikt in de overwegingen van de Rechtbank! (Weggegooid belastinggeld?)
Dat vind ik wel zo zuiver van de Rechtbank.

Wel heb ik inmiddels (vooraf aan het vonnis) een intimiderende brief gehad van DGMR (advocaat) waarin ik wordt gesommeerd om uitlatingen als zouden de DGMR onderzoekers bevooroordeeld zijn geweest en bewijs hebben gefabriceerd c.q.
dat de uitkomst van het onderzoek door belanghebbenden (lees OM) zou zijn gekocht, niet te herhalen.

Ik hou staande dat de DGMR-onderzoekers bevooroordeeld waren en hun proeven fysiek en methodologisch lieten sturen door rechercheurs en OvJ's (aanhankelijk en afhankelijk als onderzoeker?).
Zodoende waren zij betaald bezig bewijs te fabriceren op aansturing.
Zij hebben in hun offerte expliciet het vermoeden geuit dat zij met een rookverspreiding simulatie programma een brandstichtingscenario konden aantonen.
Waarmee zij impliciet dan eerst 'bewijzen' dat de verdacht loog (wandelende leugendetectors verkrijgbaar bij DGMR) om dan in een klap te kunnen beweren: dan moet hij het ‘dus’ hebben aangestoken.
Dit is niet gelukt; ik heb dan ook herhaaldelijk laten merken dat ik daar niet in zou trappen als controlerend deskundige van de Rechtbank.
Dat wat DGMR mij nu semantisch op sluwe wijze in de schoenen probeert te schuiven, namelijk dat ik beweerd zou hebben dat de uitkomst van het onderzoek zou zijn gekocht, berust op een eigen interpretatie van hun gedrag en mijn kritiek daarop. (Wie de schoen past..)
Ik heb nooit beweerd dat DGMR werd gekocht door het OM; zij verkochten een 'bewijsbelofte' op hun eigen vermoeden  Voor redelijk denkende mensen ligt het initatief bij kopen bij de koper en bij verkopen/aanbieden....
Dat is ethisch en strafvorderlijk zeker niet hetzelfde; voor DGMR duidelijk wel.

De redeneertrant van DGMR:
"De beeldvorming die u hiermee in het leven roept en in stand houdt, is dat DGMR zich als onderzoeksorganisatie heeft laten gebruiken door haar opdrachtgever om een bewijstechnisch gewenste situatie te construeren. Dat DGMR bewijs fabriceert in ruil voor geld, anders gezegd.
Sterker, uw uitlatingen suggereren dat DGMR daarbij initiatiefnemend is geweest in de zin, dat zij haar diensten ten aanzien van de bewuste bewijslevering aldus aan het OM zou hebben aangeboden."

Dit laatste suggereerde ik niet; het staat in hun offerte zo.

Ik heb de advocaat Schaap (Klos, Morel, Vos (geen familie) & Schaap laten weten dat ik het van hun cliënt (DGMR Arnhem) onbehoorlijk vind om mij, als deskundige op verzoek van de verdachte, nog vooraf aan een vonnis en/of Hoger beroep, in mijn functioneren als deskundige zodanig te intimideren en belemmeren, door mij te sommeren om van negatieve kritiek op deze DGMR opsporingspraktijken, af te zien. Anders volgen er (rechts)maatregelen; als DGMR het advocatenadvies hiertoe opvolgt.
Vrijheid van meningsuiting en (mensen) rechten worden niet ontzien, zo dreigt het.

De Rechtbank Haarlem sprak in een beschikking uit dat ik wel degelijk over de deskundigheid beschik om als 'controlerend deskundige' bij de DGMR proeven aanwezig te zijn.
Men (DGMR) heeft dat dus liever niet en ontzegt mij met 'spijt' deskundigheid die de rechtbank nog tot een bevel bracht om mij die proeven als benoemde, beedigde en expliciet controlerende deskundige te laten bijwonen.

Nu de Rechtbank de resultaten van het optreden van DGMR (terecht) voor bewijs heeft genegeerd, is het een academische kwestie geworden, behalve indien het OM, in een eventueel Hoger Beroep, weer die DGMR meute met een geldbuidel in,   en hen aan, de hand tot ‘beloofde’/aangeboden of ‘vermoedelijke’ resultaten gaat leiden.

Fred Vos.


@fred: En ga jij nog gerechtelijke stappen richting DGMR ondernemen?


Fred Vos

  • Verbannen gebruiker
  • Forum gebruiker
  • ***
  • Berichten: 417
@ Pyro Joe en Palmpie

Uw directe benadering is mij uit het hart gegrepen.

@ Palmpie

Ik heb, tot nu toe, geen direct belang bij een (rechts)actie tegen DGMR. dat zou mij op 'niet ontvankelijkheid' komen te staan.
Of de veroordeelde dat heeft hangt af van de rechtsoverwegingen nu en in een eventueeel Hoger Beroep.

Het 'politieke' in dit proces, zoals aangestipt door mr. Damman in zijn pleitnota, zou niet slechts DGMR en de OvV, maar ook de Staat kunnen betrekken. Ik ga daar niet over (gelukkig).

Wel zitten personeelsleden van DGMR in een agenda in andere zaken; wegens bedrog of verregaande onverantwoorde ondeskundigheid.
De rechter moet daarin nog een oordeel vormen. In welke (Europese) instantie dan ook.
Nifv/Nibra 'onderzoekers' wacht hetzelfde lot; dan als leugenaars/bedriegers.

We gaan het zien!

Met vriendelijke groet,
Fred Vos.
Disclaimer: Alle uitspraken van het verbannen lid Fred Vos zijn geheel voor eigen rekening, het beheer en moderatorteam van het Hul


Brandpreventist

  • Senior gebruiker
  • ****
  • Berichten: 18,993
@ Pyro Joe en Palmpie

Uw directe benadering is mij uit het hart gegrepen.

@ Palmpie

Ik heb, tot nu toe, geen direct belang bij een (rechts)actie tegen DGMR. dat zou mij op 'niet ontvankelijkheid' komen te staan.
Of de veroordeelde dat heeft hangt af van de rechtsoverwegingen nu en in een eventueeel Hoger Beroep.

Het 'politieke' in dit proces, zoals aangestipt door mr. Damman in zijn pleitnota, zou niet slechts DGMR en de OvV, maar ook de Staat kunnen betrekken. Ik ga daar niet over (gelukkig).

Wel zitten personeelsleden van DGMR in een agenda in andere zaken; wegens bedrog of verregaande onverantwoorde ondeskundigheid.
De rechter moet daarin nog een oordeel vormen. In welke (Europese) instantie dan ook.
Nifv/Nibra 'onderzoekers' wacht hetzelfde lot; dan als leugenaars/bedriegers.

We gaan het zien!

Met vriendelijke groet,
Fred Vos.

Wat bedoel je met 'in een agenda'? Is dat iets voor een hoger beroep?  ???


Engeltje

  • Forum gebruiker
  • ***
  • Berichten: 243
... in de verklaring van de getuige drs. Vos ter terechtzitting van 22 mei 2007, inhoudende dat hij heeft waargenomen ...

@ Fred Vos

U wordt hier een 'getuige' genoemd, geen 'deskundige' of 'tegendeskundige'. Is er nog iets gedaan met uw opmerkingen over de aanstelling van de deskundigen volgens het wetboek Sv?

J.
Mijn motto: "live fast, die young and leave a damn' goodlooking corpse"