Klinkt bij het rijk toch een beetje 'vriendelijker' dan als in onze CAO staat. Je mag naar een andere functie maar het hoeft niet (al hoewel....)!
http://www.bzk.nl/contents/pages/54369/cao.pdf :
1. Een tweede carrière
Partijen spreken af medewerkers op sb-functies in de gelegenheid te stellen
loopbaanplannen te realiseren en functies te vervullen die qua aard en inkomen voor de
betrokken werknemer aantrekkelijk zijn om gezond, bekwaam en plezierig werkzaam te
blijven. Betrokkenen krijgen de reële mogelijkheid om na circa 15 jaar functieuitoefening
perspectiefvol van functie of baan te veranderen. De daarvoor geschikte en in de praktijk
ook beschikbare functies worden daartoe geïnventariseerd. Voorzover dat functies zijn
binnen het bereik van de werkgever Rijk krijgen medewerkers voorrang bij het verwerven
van die functies. Er moet een goede balans worden gevonden tussen het stimuleren,
faciliteren en
niet-vrijblijvend omgaan met loopbaanverandering.
2. Gezond, fit en weerbaar langer doorwerken in een werkbare functie
Partijen spreken tevens af deze functies minder bezwarend te maken en de psychische
en fysieke weerbaarheid van medewerkers te vergroten. Hierdoor wordt het mogelijk om
langer dan nu door te werken in een dergelijke functie.
Het bereiken van de bovengestelde doelen leidt ertoe dat op termijn de behoefte aan
vervroegde uittreding zal verminderen.
Partijen stellen uiterlijk 1 juli 2006 een plan van aanpak vast waarin wordt opgenomen
wanneer en op welke wijze de gestelde doelen worden bereikt. Daarbij worden
tussendoelen en de daarbij behorende meetmomenten geformuleerd. Zonodig wordt
bijgestuurd. De bijlage bij dit akkoord bevat een eerste aanzet tot dit plan van aanpak.
Dit leidt ertoe dat per 1 januari 2010 de gestelde doelen ten aanzien van het
loopbaanbeleid en het fit en gezond houden van de medewerkers in de bedrijfsvoering
zijn verankerd.
Hiervan uitgaande spreken partijen per 1 januari 2006 voor de categorie werknemers op
een sb-functie met een uittredeleeftijd van 60 jaar het volgende af:
1. Voor ambtenaren die geboren zijn vóór 1950 blijft de huidige regeling in stand.
2. Ambtenaren die geboren zijn vanaf 1950 tot en met 1964 (de op 1 januari 2006 41- t/m
55-jarigen) worden in de gelegenheid gesteld uit te treden tegen 80% bij een oplopende
4
uittredeleeftijd van 60 jaar en 1 maand tot en met 60 jaar en 7 maanden. Daarbij geldt de
volgende staffel:
geboortejaren uittredeleeftijden
1950, 1951, 1952 60 jaar en 1 maand
1953, 1954, 1955 60 jaar en 2 maanden
1956, 1957, 1958 60 jaar en 3 maanden
1959, 1960, 1961 60 jaar en 5 maanden
1962, 1963, 1964 60 jaar en 7 maanden
Op de door de werkgever gegarandeerde uitkering van 80% bij uittreden wordt in
mindering gebracht het naar voren halen van de individuele versterkte opbouw OP/NP en
de inkoop OP/NP over verstreken dienstjaren op basis van de nieuwe ABP-regeling.
Toelichting:
• Indien de ambtenaar eerder wil uittreden dan op grond van bovenstaand schema, dan
kan de ambtenaar er voor kiezen door middel van het sparen voor levensloop het
moment van uittreden te vervroegen. Voorbeeld : 20 jaar 0,8% sparen is goed voor
ongeveer twee maanden à 80%.
• Degenen die een uittredingsleeftijd boven de 60 jaar hebben kunnen er ook voor
kiezen toch met 60 jaar te stoppen, maar dan met een iets lagere uitkering (54
maanden x 80% = 60 maanden x 72%; 56 maanden x 80% = 60 maanden x 74,7%;
58 maanden x 80% = 60 maanden x 77,3%). Daarbij geldt steeds dat deze
ambtenaren geacht worden uit het verhoogde OP/NP een deel van hun vervroegde
uittreding te financieren.
3. Ambtenaren die geboren zijn vanaf 1965 ontvangen bij uittreden op de leeftijd van 60
jaar en 8 maanden gedurende een periode van 2 jaar en 4,5 maanden een sbf-uitkering
van 80%. Daarmee zijn zij in de gelegenheid om - via het naar voren halen van de
versterkte opbouw OP/NP en de inkoop OP/NP over verstreken dienstjaren - te komen tot
een uitkering van circa 80% over de periode van uittreden tot het bereiken van de leeftijd
van 65 jaar.
Voor de categorie werknemers op een sb-functie met een uittredeleeftijd van 55 jaar zijn
partijen overeengekomen uiterlijk 1 juli 2006 tot afspraken over een nieuw
loopbaanbeleid, een aanpassing van de functiezwaarte en een substantiële verhoging
van de uittredeleeftijd te komen.
Bijlage: Elementen plan van aanpak substantieel bezwarende functies
Partijen zijn van mening dat de functies en loopbaanmogelijkheden voor rijksambtenaren
zodanig dienen te zijn ingericht dat het mogelijk is om gezond, bekwaam en met plezier
tot de gewenste (vroeg)pensioendatum werkzaam te zijn. Het bestaan van de
substantieel bezwarende functies geeft aan dat op dat gebied nog verbeteringen nodig
zijn. Daaraan zullen partijen via twee wegen werken.
1. Een tweede carrière
Enerzijds gaan we medewerkers in de gelegenheid stellen loopbaanplannen te realiseren
en functies te vervullen die qua aard en inkomen voor de betrokken werknemer
aantrekkelijk zijn om gezond, bekwaam en plezierig werkzaam te blijven. Voor
betrokkenen organiseren we de reële mogelijkheid om halverwege de loopbaan
perspectiefvol van functie of baan te veranderen. De daarvoor meer en minder voor de
hand liggende en in de praktijk ook beschikbare functies zullen worden geïnventariseerd.
Voor zover dat functies zijn binnen het bereik van de werkgever Rijk zullen medewerkers
voorrang krijgen bij het verwerven van die functies. Er moet een goede balans worden
gevonden tussen het stimuleren, faciliteren en niet-vrijblijvend omgaan met
loopbaanswitchen.
Ten einde de betrokken werknemers tot een perspectiefvolle verandering van de functie
of baan te stimuleren zullen partijen nadere afspraken maken over de invoering van een
loopbaanpremie.
Deze situatie zal met name bereikbaar zijn voor ambtenaren die geboren zijn vanaf 1965.
2. Gezond, fit en weerbaar langer doorwerken in een werkbare functie
Anderzijds gaan we deze functies minder bezwarend maken en de gezondheid en
psychische en fysieke weerbaarheid van medewerkers vergroten waardoor het mogelijk
wordt om iets langer dan nu door te werken in een iets minder bezwarende functie.
Daardoor kan op termijn de behoefte aan vervroegde uittreding verminderen.
Partijen zullen een zodanig scenario uiterlijk per 1 januari 2010 in de bedrijfsvoering
verankerd hebben. Zij zullen voor de ontwikkeling daarvan deskundige bedrijven
inschakelen.