www.rechtspraak.nl LJN: BO5128, Centrale Raad van Beroep , 09/2995 AW Print uitspraak
Datum uitspraak: 26-11-2010
Datum publicatie: 26-11-2010
Rechtsgebied: Ambtenarenrecht
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Brandweercommandant c.q. officier van dienst wordt als niet-bezwarende functie in de zin van het FLO-overgangsrecht aangemerkt.
Uitspraak
09/2995 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 april 2009, 08/2680 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren (hierna: college)
Datum uitspraak: 11 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S.G. Volbeda, advocaat te Arnhem. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.S. van Loon, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en J.J.M. Oosterling, werkzaam bij de gemeente Haaren.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft in 1998 gesolliciteerd naar de functie van brandweercommandant bij de gemeente Haaren. In het kader van onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden heeft hij te kennen gegeven op de leeftijd van 60 jaar in aanmerking te willen komen voor functioneel leeftijdsontslag (FLO) overeenkomstig de Collectieve arbeidsvoorwaarden-regeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). Het college heeft appellant bij brief van 25 november 1998 laten weten dat in principe kon worden ingestemd met zijn wens om de FLO-regeling onverkort te hanteren. In zijn vergadering van 9 februari 1999 heeft het college besloten om aan de raad van de gemeente Haaren voor te stellen om artikel 9:8:1 van de CAR/UWO als volgt vast te stellen dat ingevolge artikel 8:3 van de CAR/UWO voor de functie van brandweercommandant een leeftijdsgrens van 60 jaar wordt vastgesteld. In zijn vergadering van 18 maart 1999 heeft de raad tot de bedoelde vaststelling besloten.
1.2. Op 1 mei 1999 is appellant als brandweercommandant bij de gemeente Haaren in dienst getreden. Appellant vervult sinds zijn indiensttreding als brandweercommandant tevens piketdiensten als officier van dienst, eerst op basis van een overeenkomst met de gemeente Vught, en vervolgens onder verantwoordelijkheid van de gemeenschappelijke regeling Regionale Hulpverleningsdienst Brabant-Noord, thans Veiligheidsregio Brabant-Noord. Appellant heeft daarbij steeds onverkort zijn rechtspositie bij de gemeente Haaren behouden.
1.3. In de gemeentelijke CAO 2005-2007 is besloten tot afschaffing van het FLO per 1 januari 2006 en invoering van een nieuw uittredingsstelsel voor werknemers in bezwarende functies. Daarbij is voor personeel dat op het moment van het vervallen van het FLO werkzaam was in een zogenoemde FLO-functie overgangsrecht afgesproken. De uitwerking hiervan is neergelegd in hoofdstuk 9b van de CAR/UWO. Afhankelijk van het feit of een ambtenaar al dan niet in een bezwarende functie werkzaam is, geldt voor hem een gunstig dan wel minder gunstig overgangsrecht ingevolge de CAR/UWO. Vanwege de sterke verschillen in het takenpakket per brandweerkorps hebben de sociale partners bij de CAO-onderhandelingen ervoor gekozen om lokaal te laten vaststellen of er sprake is van een bezwarende functie. Het bepaalde in hoofdstuk 9b van de CAR/UWO is van toepassing verklaard op het brandweerpersoneel van de gemeente Haaren.
1.4. Op 7 februari 2007 heeft het college appellant laten weten dat zijn functie van brandweercommandant c.q. officier van dienst als niet-bezwarend in de zin van het FLO-overgangsrecht wordt aangemerkt. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 juli 2008 (hierna: bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
3.1. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat de bij zijn indiensttreding gemaakte afspraken en de daaruit voortgevloeide gemeentelijke besluitvorming een toezegging behelzen waaraan het in rechte te honoreren vertrouwen op ofwel toepassing van de vervallen FLO-regeling, ofwel toepassing van het meest gunstige overgangsrecht valt te ontlenen. De door appellant gevoerde onderhandelingen hebben geleid tot een aanpassing in de regelgeving, waarmee de functie van brandweercommandant onder de toenmalige FLO-regeling kwam te vallen. De Raad heeft reeds herhaaldelijk (bijvoorbeeld in CRvB 29 juli 2010, LJN BN3451, en CRvB 29 juli 2010, LJN BN3559) geoordeeld dat aan de regeling van het FLO zoals die gold tot 1 januari 2006, als zodanig geen gerechtvaardigde verwachtingen vallen te ontlenen. Het feit dat voorheen uitzicht bestond op een gunstiger regeling houdt niet in dat sprake is van verkregen rechten, die niet zouden mogen worden aangetast.
3.1.1. De Raad stelt vervolgens vast dat aan appellant geen toezeggingen zijn gedaan met een verdergaande en meer individuele strekking dan die tot het brengen van de door hem geambieerde functie onder de FLO-regelgeving, ook niet in de brief van 25 november 1998, die immers spreekt van het (in principe) hanteren van de FLO-regeling. De enkele omstandigheid dat noch in de correspondentie met appellant, noch in het gemeentelijk besluitvormingstraject rekening is gehouden met de mogelijkheid dat de FLO-regelgeving in de toekomst zou worden gewijzigd of ingetrokken, houdt geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging met een strekking als zojuist bedoeld in, waaraan appellant de verwachting mocht ontlenen dat een dergelijke wijziging of intrekking voor hem zonder gevolgen zou blijven. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
3.2. Appellant heeft voorts aangevoerd dat zijn werkzaamheden als bezwarend in de zin van artikel 9b:2, aanhef en onder b, van de CAR/UWO zijn aan te merken. Ingevolge deze bepaling wordt onder bezwarende functie verstaan: een betrekking met een hoge belasting door het frequent draaien van piket of het werken in roosterdiensten en deelname aan daaruit voortvloeiende werkzaamheden in de uitruk met als gevolg een verhoogde kans op gezondheidsklachten. Deze voorwaarden gelden cumulatief, dat wil zeggen dat elk van de in de bepaling genoemde elementen aanwezig moet zijn. De Raad overweegt dat de functie van brandweercommandant alleen al niet onder de definitie van de bepaling valt omdat in die functie geen piket- of roosterdiensten worden gedraaid. Dat appellant, naar door hem is benadrukt, in feite 24 uur per dag voor zijn manschappen beschikbaar is en bij ieder incident van enige omvang aanwezig is, maakt dat niet anders. Overigens is de Raad met de rechtbank van oordeel dat ook niet is gebleken dat de uitoefening van de functie een verhoogde kans op gezondheidsklachten met zich meebrengt, nu appellant de verrichtingen van zijn brandweerlieden op enige afstand pleegt te volgen en over het algemeen niet deelneemt aan de repressieve brandbestrijding. Daarmee is ook de psychische belasting, hoe ingrijpend sommige van de ervaringen die appellant in zijn functie heeft opgedaan ook zijn, niet van dien aard dat kan worden gezegd dat deze de kans op gezondheidsklachten verhoogt.
3.3. Met betrekking tot de werkzaamheden als officier van dienst overweegt de Raad als volgt. Ingevolge artikel 9b:1 van de CAR/UWO is het FLO-overgangsrecht van toepassing op diegenen die op 31 december 2005 een functie vervulden waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald. Het college heeft onder meer ter zitting van de Raad verklaard dat voor de functie van officier van dienst destijds geen leeftijdsgrens is vastgesteld. De Raad stelt op grond daarvan met de rechtbank vast dat het FLO-overgangsrecht in zoverre toepassing mist, zodat de Raad niet toekomt aan de vraag of het college, in weerwil van het feit dat de functie van officier van dienst niet onder zijn verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend, bevoegd was te besluiten over de bezwarendheid daarvan in de zin van artikel 9b:2, aanhef en onder b, van de CAR/UWO. Ten overvloede merkt de Raad daarbij nog wel op dat hij evenals de rechtbank van oordeel is dat het college geen onjuiste uitleg aan genoemde bepaling heeft gegeven door ook deze functie als niet-bezwarend te beschouwen. De Raad verwijst in dat verband naar zijn eerdergenoemde uitspraken van 29 juli 2010 (LJN BN3451 en LJN BN3559), waarin hij oordeelde over functies die in belangrijke opzichten vergelijkbaar zijn met de functie van officier van dienst zoals die wordt vervuld door appellant.
4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2010.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD