http://www.haarlemsdagblad.nl/nieuws/columns/kovanleeuwen/article849060.ece?catId=Antieke Bikkers brandpuit is weer thuis
Gepubliceerd op 29 augustus 2006, 00:07
Laatst bijgewerkt op 29 augustus 2006, 08:49
Leden van het brandweermuseum zetten een antieke brandspuit weer terug op zijn oorspronkelijke plaats. Foto Arno de Kock
De antieke 'Bikkers'-brandspuit van de Grote of St. Bavokerk staat weer op de plek waar deze historisch thuishoort: in het Spuithuisje op de meer dan dertig meter hoge zolder van de kerk, boven de fraaie booggewelven. De zorgvuldig gerestaureerde spuit, die in 1850 door het kerkbestuur werd aangeschaft, heeft geruime tijd beneden in de kerk voor het publiek te kijk gestaan. Daar stond hij naast zijn nog oudere broer, een Jan van der Heyden spuit, die in1688 werd aangekocht.
Die Jan van der Heyden krijgt binnenkort een plekje in het Haarlemse Brandweermuseum in de brandweerkazerne aan de Zijlweg, of zoals dat officieel heet: Museum Beheer Brandweer Haarlem. Dat museum is beslist een bezoek waard, goed voor een regenachtige middag, want wil je alles goed bekijken, dan kun je er gerust een paar uurtjes doorbrengen.
Op maandagavond 15 juli werd de Bikkers omhoog getakeld. Leden van het Brandweermuseum moesten de spuit daarvoor eerst demonteren. In onderdelen ging het omhoog en via een luik kwam hij weer op zolder terecht. Daar werd de spuit weer in elkaar gezet. Daarna is hij in het zogeheten spuithuis gereden en toen was hij weer helemaal thuis. In dat spuithuis moeten vroeger ook nog zo'n veertig lederen emmertjes hebben gehangen.
In de 19de eeuw hebben daarboven altijd twee spuitjes gestaan. Ze werden bediend door dertig mannen, die beroepshalve betrokken waren bij het onderhoud van de kerk. Dat waren metselaars, timmerlui, schilders, maar ook orgeltrappers. Zo had de St. Bavo vroeger zijn eigen brandweerkorps, met een eigen commandant. In het Brandweermuseum bevindt zich nog een houten brandweerstaf van de commandant, waarop het wapen van de Grote Kerk staat. In de staf zat een rolletje papier waarop de bevoegdheden van de commandant stonden en ook de namen van de manschappen.
Dat alles doet weer denken aan de tijd dat vanuit de toren van de St. Bavo door een brandwacht over de stad werd gewaakt. In de toren, in de onderste 'lantaarn' bevindt zich nog steeds het kamertje van waaruit die brandwacht de stad met al zijn houten huizen kon overzien. Ook de bedstee en het piepkleine keukentje is er nog steeds. Dat die brandwacht daar zat, was ook een uitstekende voorzorgsmaatregel voor de kerk zelf. Want stel je voor dat daar brand uitbreekt met die gortdroge houten zolderconstructie.
Tweemaal is die dreiging er geweest. De eerste keer in 1801, toen op 22 mei omstreeks half tien 's avonds bij een zwaar onweer de bliksem insloeg. De 'Dingsdagse Oprechte Haarlemse Courant'meldt het met een kort bericht:
'Voorleden vrydagavond, omstreeks half tien uuren sloeg by gelegenheid van zwaar onweder, de blixsem boven in den Tooren van de Groote Kerk alhier: 't geen zich weldra ontdekte door den Brand, die daaruit aan den tweeden omgang, doch slechts op eene plaats, bespeurd werd. Spoedig wierden met veel vigilantie en moed de nodige hulp toegebracht, zoo dat de Brand, onder Gods zegen, voor middernacht geheel gebluscht was, en de onheilen, welke daaruit hadden kunnen voortkomen, gunstiglyk afgeweerd zyn, terwyl er niemand eenig letzel by heeft gehad.'
In het boek 'Voor hete vuren', dat Wim Helversteijn over de Haarlemse brandweer schreef, kom ik aan de weet dat maar liefst twintig mannen zich met het gevaarlijke bluswerk hebben bezig gehouden. Ze kregen allen een zilveren gedenkpenning van het stadbestuur. Op de ene kant staat het wapen van Haarlem met de datum: 'den 22 van Bloeimaand 1801'. De andere kant wordt gesierd door een vers, waarschijnlijk gedicht door de George Moormann van die tijd:
'Het Bliksemvuur, den Tooren ingeslagen,
Joeg schrik in 't hart der Burgerij;
Doch geen gevaar kan Deugd of Trouw vertzaagen
Gevaar zet Yver kragten bij.
Kloekmoedigheid ter Snelle Hulp getoogen
Vond in de Redding reeds haar Loon;
Maar Dankbaarheid, verrukt door 't edel poogen,
Schenkt aan Verdiensten een Burgerkroon'
De vier dappersten kregen ook nog eens vijftig gulden, een stevig bedrag in die tijd. Die vier mannen waren Jan Drost, Jan Hesse, Jan Opdam en Martin Kretschman.
Jan Drost is overigens ellendig aan zijn eind gekomen. Tweëndertig jaar later, op 7 juni 1833 wordt zijn lijk gevonden in de nok van de kerk. Hij heeft zich op 82-jarige leeftijd bovenin de kerk verhangen. Meer dan veertig jaar had hij als loodgieter en leidekkersknecht aan de Grote Kerk gewerkt. De heldenmoed waarmee Drost in 1801 de leiding had genomen bij het blussen van de bliksembrand, krijgt een wrange nasmaak als wordt ontdekt dat iemand de vorige avond geprobeerd heeft om met gloeiende turfkolen brand in de kerk te stichten. Jan Drost wordt er van verdacht.