Voor allen die geïnteresseerd zijn hieronder de Regeling optische en geluidssignalen. Na het lezen hiervan moet het een ieder duidelijk zijn.
Regeling optische en geluidssignalen
Artikel 1
Als hulpverleningsdiensten worden aangewezen die diensten die, voorzover de aan hen opgedragen taak hierin voorziet, voor het vervullen van een dringende taak worden ingezet
in geval van hulpverlening bij rampen, ernstige ongevallen en bijzondere gebeurtenissen of ter bestrijding of ter voorkoming van (dreigende) ongevallen en rampen.
De in het eerste lid bedoelde diensten zijn de volgende:
algemeen
het Rode Kruis Korps van het Nederlandse Rode Kruis;
de ambulancediensten aan wie krachtens de Wet Ambulancevervoer vergunning is verleend voor het verrichten van ambulancevervoer, voorzover gebruik wordt gemaakt van daartoe uitgeruste dienstvoertuigen die aan beide zijden tenminste zijn voorzien van het in bijlage 1 vastgestelde symbool, alsmede daartoe uitgeruste voertuigen van andere hulpverleningsdiensten die zich in opdracht van de Centrale Post Ambulancevervoer als bedoeld in de Wet ambulancevervoer, bezig houden met het verlenen van de eerstelijns spoedeisende hulpverlening, voor zover die voertuigen aan beide zijden tenminste zijn voorzien van het in bijlage 1 vastgestelde symbool;
de Stichting Rode Kruis Bloedbank 'Zuid-West Nederland' voor een spoedtransport van bloed of bloedprodukten in voor de overige weggebruikers herkenbare dienstauto's.
de afdeling Ongevallenbestrijding van N.S. Beveiligingsservices;
de Eenheid Crisisbeheersing van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten behoeve van het gebruik van met autotelefoon of mobilofoon uitgeruste auto's;
het Wapen der Koninklijke Marechaussee, alsmede andere door de Minister van Defensie aangewezen bijstandseenheden;
de Stafafdeling Beveiliging, Bewaking & Vervoer van de Arrondissementale Stafdienst Amsterdam;
kernfysische rampen en ongevallen
het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu;
de Hoofdinspectie van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiëne van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; ten behoeve van het gebruik van een kernfysische meetauto of met autotelefoon of mobilofoon uitgeruste auto's door ambtenaren die door de betrokken minister zijn aangewezen;
spoorwegongevallen
de afdeling Spoorwegpolitie van de N.V. Nederlandse Spoorwegen;
ontploffingsgevaarlijke en andere gevaarlijke (chemische) stoffen
de Technische Milieudienst Drechtsteden (TMD);
de DCRM Milieudienst Rijnmond;
de Directie Scheepvaart van het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam; ten behoeve van het gebruik van uitrukwagens;
de Explosieven Opruimings Diensten van het Ministerie van Defensie;
vervoer gedetineerden en calamiteiten in penitentiaire inrichtingen
de door de Minister van Justitie aangewezen functionarissen van de Landelijke Vervoersdienst Justitie of de Landelijke Bijzondere Bijstandsverlening van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
vervoer transplantatieorganen en transplantatieteams
het door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen orgaancentrum, bedoeld in artikel 24 van de Wet op de orgaandonatie, ten behoeve van het spoedeisende vervoer van transplantatieorganen en het spoedeisende vervoer van transplantatieteams, voor zover gebruik wordt gemaakt van daartoe uitgeruste en duidelijk herkenbare voertuigen die tenminste aan beide zijden zijn voorzien van het in bijlage 1 vastgestelde symbool.
Artikel 2
De in artikel 1 aangewezen hulpverleningsdiensten wijzen bij hen in dienst zijnde personen of groepen van personen aan, die daartoe ingerichte motorvoertuigen met de inwerking zijnde optische en geluidssignalen mogen besturen. De in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, aangewezen hulpverleningsdienst wijst personen aan die in haar opdracht de desbetreffende voertuigen mogen besturen.
De in het eerste lid bedoelde aanwijzing geschiedt voor de onderdelen e, f, f1, h, m en n van het tweede lid van artikel 1 door de desbetreffende Minister.
De in het eerste lid bedoelde personen worden aangewezen, nadat zij een speciale instructie hebben gekregen, waarin gewezen wordt op onder andere de strafrechtelijke en civielrechtelijke consequenties van het aanrichten van schade tijdens de rit, het gedrag en de reactie van weggebruikers op de bijzondere signalen en het gewenste rijgedrag van de betrokken bestuurder.
Artikel 3
De volgende signalen moeten als volgt zijn uitgevoerd:
blauw zwaailicht of blauw knipperlicht:
op een motorvoertuig:
licht aan de bovenzijde van het voertuig, dat rondom licht uitstraalt dan wel twee lichten, indien door de bouw van het voertuig één licht niet uit alle verkeersrichtingen voldoende zichtbaar is;
op een motorfiets:
in plaats van het licht als bedoeld voor een motorvoertuig mag ook een licht aan de voorzijde van het voertuig zijn aangebracht, dat zowel aan de voorzijde als opzij goed zichtbaar is;
motorvoertuig ten behoeve van de brandweer:
aan de voorzijde van het voertuig mag op een hoogte van 1,20 m boven het wegdek bovendien één licht worden gevoerd, indien door de bouw van het voertuig het aan de voorzijde bevestigde licht niet kan worden waargenomen door op korte afstand vóór het voertuig rijdende bestuurders;
tweetonige hoorn:
een hoorn die achtereenvolgens de tonen b en e aangeeft in een geluidsterkte van tenminste 100 decibel;
drietonige hoorn:
een hoorn die achtereenvolgens de tonen c - e - g - e aangeeft;
geel zwaai- of knipperlicht:
één geel zwaai- of knipperlicht aan de bovenzijde van het motorvoertuig dan wel twee gele zwaai- of knipperlichten, indien door de bouw van het voertuig één licht niet uit alle verkeersrichtingen voldoende zichtbaar is;
De meting van de geluidssterkte van de meertonige hoorns vindt plaats overeenkomstig Hoofdstuk 11 van de Regeling toelatingseisen.
Artikel 4
Door een ziekenauto alsmede door het Rode Kruis Korps en de Bloedbank als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdelen a en c, mogen een blauw zwaailicht of blauw knipperlicht en een drietonige hoorn worden gevoerd.
Door motorvoertuigen ten dienste van de politie en van de brandweer alsmede door motorvoertuigen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdelen b en d tot en met o, mogen een blauw zwaailicht of blauw knipperlicht en een tweetonige hoorn worden gevoerd.
Artikel 5
Bij de volgende werkzaamheden of omstandigheden moet een voertuig, indien de kans bestaat dat het voertuig niet tijdig door andere weggebruikers wordt opgemerkt, geel zwaai- of knipperlicht voeren:
werkzaamheden ten behoeve van de hulpverlening op of langs de weg met kennelijk daartoe ingerichte motorvoertuigen;
werkzaamheden ten behoeve van wegen, werken of inrichtingen op, aan, in of boven wegen, daaronder begrepen gladheidsbestrijding of sneeuwruimen;
werkzaamheden met kennelijk daartoe ingerichte motorvoertuigen voor de hulpverlening aan en het repareren of bergen en wegslepen van voertuigen;
vervoer van ondeelbare lading voor zover het voertuigen betreft waarvoor krachtens het Voertuigreglement ontheffing is verleend inzake de afmetingen van deze voertuigen of hun lading;
het begeleiden van transporten waarvoor een ontheffing is verleend, voor zover die begeleiding uit de ontheffing voortvloeit en dit geschiedt met daartoe speciaal uitgeruste voertuigen;
het begeleiden van militaire colonnes;
het rijden met landbouwtrekkers en motorvoertuigen met beperkte snelheid, of daardoor voortbewogen aanhangwagens, die, met inbegrip van de lading, breder zijn dan 2,60 meter.
Artikel 6
De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 1 oktober 1991, nr. RVR 103388, houdende aanwijzing hulpverleningsdiensten, omschrijving werkzaamheden en omstandigheden en vaststelling van optische en geluidssignalen (Stcrt. 202), wordt ingetrokken.
Artikel 7
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatcourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 8
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling optische en geluidssignalen.