www.rechtspraak.nl LJN: BK2290,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Hertogenbosch , 200663 Print uitspraak
Datum uitspraak: 06-11-2009
Datum publicatie: 06-11-2009
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Kort geding
Inhoudsindicatie: Verzoek tot behandeling achter gesloten deuren afgewezen. Informatie waar het in deze zaak om gaat betreft niet zozeer de persoonlijke levenssfeer van eisers, maar in de eerste plaats hun optreden in een openbare functie. Maatschappij heeft er recht op dat het debat over de vordering en de afweging van de belangen in het openbaar plaatsvindt. Daarbij zijn de inhoudelijke details van deze zaak in de processtukken weergegeven en kunnen de advocaten van partijen waar nodig naar hun pleitnota of de stukken verwijzen. Vordering tot het opleggen van een verbod op publicatie van de namen van eisers en gedeelten van een door eisers met derden gevoerd gesprek afgewezen. Het noemen van de namen van eisers, alsmede hun verklaringen, geschiedt enkel in relatie tot hun functie als hulpverlener: hun feitelijke waarnemingen en professionele commentaar daarop. Dat is dan een geringe inbreuk op hun privéleven en persoonlijke levensfeer die onvermijdelijk het gevolg is van het hebben vervuld van een dergelijke openbare functie. Daartegenover staat het belang van betrouwbaar onafhankelijk journalistiek onderzoek naar een gebeurtenis als de Herculesramp. Bij afweging van de beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eisers tegen het maatschappelijke belang van openheid over de gang van zaken, moet dat laatste belang prevaleren. Voorts kan niet worden aangenomen dat eisers een auteursrecht kunnen doen gelden op de letterlijke weergave van hun verklaringen. Het gesprek betreft enkel de antwoorden op de door de interviewers gestelde vragen in het kader van zakelijke informatieverschaffing.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 200663 / KG ZA 09-715
Vonnis in kort geding van 6 november 2009
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. D.W.A.J. van der Burgt te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. S.G. van der Galiën te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- het verzoek van eisers om de zaak achter gesloten deuren te behandelen,
- de pleitnota van [eisers],
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Het verzoek van eisers om de zaak achter gesloten deuren te behandelen, was ge-grond op de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Hun vordering strekte er toe te voorkomen dat hun namen na zo lange tijd (meer dan dertien jaren) in het door [gedaagde] geschreven boek opnieuw in verband zouden worden gebracht met wat be-kend staat als: de Herculesramp. Die door hen verlangde anonimiteit zou bij voorbaat een illusie zijn als de zitting openbaar is.
Bij de aanvang van de zitting heeft de rechter het verzoek om een behandeling achter geslo-ten deuren afgewezen.
Anders dan in de zaak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 23 december 1997 (KG 1998/42), waarnaar [eisers] verwijzen, gaat het in de onderha-vige zaak niet om bij toeval verkregen informatie, waarbij als gevolg van een behandeling in het openbaar deze informatie op straat zou komen te liggen en eisers het in feite zonder rechtsbescherming zouden moeten stellen. De informatie waar het in het boek van [gedaagde] in de onderhavige procedure om gaat, betreft ook niet zozeer de persoonlijke levenssfeer van eisers maar in de eerste plaats hun optreden in een openbare functie als am-bulancemedewerkers van de gemeente Eindhoven. Vanzelfsprekend zijn zij daarbij ook persoonlijk aangedaan en bestaat bij hen de alleszins begrijpelijke behoefte om niet meer met deze ook voor hen wellicht traumatische herinneringen naar buiten te komen - daar gaat dit geding ten gronde om - maar de maatschappij heeft er recht op dat het debat daarover en de daarop te baseren afweging van de betrokken belangen in de openbaarheid plaatsvinden. De inhoudelijke details van deze zaak is in de processtukken van dit kort geding weergege-ven en behoeft ter zitting niet expliciet aan de orde te komen. Waar nodig kunnen de advocaten van partijen verwijzen naar hun pleitnota of naar de betreffende passages in de stuk-ken. Onder deze omstandigheden dient het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer waar [eisers] zich op beroepen niet te prevaleren boven het algemene be-lang van de openbaarheid van een terechtzitting en het belang van de nabestaanden en over-levenden van de Herculesramp om kennis te nemen van wat er in deze procedure aan de orde komt en te beoordelen hoe de beslissing tot stand is gekomen.
Daarbij komt dat de namen van [eisers] kennelijk, gelet op de aandacht die de zaak in de media al heeft gekregen, al bekend waren zodat ook hierin geen grond is gelegen voor toewijzing van het verzoek ex artikel 27, lid 1 Rv.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 15 juli 1996 vond een noodlottig ongeluk plaats met het militaire Hercules-vliegtuig C 130. [eiser sub 1], als GGD-verpleegkundige en [eiser sub 2], als GGD-chauffeur, beiden als ambtenaar in dienst van de gemeente Eindhoven, waren als het eerste para-medisch personeel ter plaatse aanwezig en betrokken bij de hulpverlening aan de slachtof-fers van het ongeval.
2.2. [eisers] hebben in de periode na de ramp hun medewerking ver-leend aan diverse onderzoeken, waaronder een onderzoek door een onderzoekscommissie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Afdeling Inspectie Brandweerzorg en Rampen-bestrijding, met het doel de evaluatie en verbetering van rampenbestrijding in de toekomst. In het kader van dit onderzoek heeft op 5 augustus 1996 een vertrouwelijk gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds de ingenieurs Taal en Jonkers en anderzijds [eisers].
2.3. [gedaagde] is als journalist nauw bij de Herculesramp betrokken en heeft voor het Eindhovens Dagblad vanaf 15 juli 1996 verslag gedaan van de Herculesramp en de na-sleep daarvan. [gedaagde] is thans voornemens een boek te publiceren met de titel “Her-culesramp”, waarin hij de resultaten van de verschillende (genoemd is: meer dan veertig) afzonderlijke onderzoeksrapporten, vergelijkt om daaruit tot een consistent “definitief” relaas te komen. In het boek worden [eisers] met naam en functie genoemd en worden meerdere passages uit het gesprek tussen [eisers] enerzijds en Taal en Jonkers ander-zijds letterlijk weergegeven.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vorderen samengevat - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te bevelen
1. zich te onthouden van publicatie van de namen en toenamen van [eisers] in het te publiceren boek getiteld “Herculesramp”,
2. zich te onthouden van publicatie van de inhoud van het vertrouwelijke gesprek dat plaatsvond op 5 augustus 1996 tussen Taal en Jonker en [eisers] in het te publi-ceren boek “Herculesramp”,
3. primair: zich te onthouden van het maken van inbreuk op de auteursrechten van [eisers], meer in het bijzonder de auteursrechten die rusten op het onder 2 ge-noemde gesprek, door publicatie van de inhoud van voormeld gesprek in het boek getiteld “Herculesramp”, ofwel openbaarmaking anderszins,
subsidiair: zich te onthouden van het maken van inbreuk op de auteursrechten van [eisers], in het bijzonder de auteursrechten die rusten op het gesprek van 5 au-gustus 1996,
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de werkelijke kosten van deze procedure. [eisers] leggen daaraan het volgende ten grondslag:
Publicatie van hun namen en gedeelten uit de interviews heeft als direct en voorzienbaar gevolg dat [eisers] uit de anonimiteit worden gesleurd en zij opnieuw zullen worden geconfronteerd met een zeer traumatische periode in hun leven. De publicatie van het ver-trouwelijke gesprek met Taal en Jonker biedt de lezers inzicht in de private gevoelens en gedachten van [eisers] die nooit werden geuit met de intentie deze aan een breed pu-bliek te openbaren. Het publiceren van deze in vertrouwelijkheid gedane uitspraken levert een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer op van [eisers] Voorts maakt [gedaagde] met de publicatie van zijn boek inbreuk op het aan [eisers] toekomende auteursrecht op het gesprek met Taal en Jonkers.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
4. De beoordeling
4.1. Niet in geschil is dat [gedaagde] als professioneel journalist met de publicatie van zijn boek in de openbaarheid wil treden. Zijn boek moet dan ook als een perspublicatie worden beschouwd. Als uitgangspunt bij de beoordeling van een perspublicatie geldt het recht van vrijheid van meningsuiting (artikel 10 lid 1 EVRM). Dit impliceert dat [gedaagde] in beginsel de vrijheid heeft de verklaringen van [eisers] te publiceren. Het gaat er om of een beperking van dat recht noodzakelijk is in het belang van de bescherming van het privé-leven en de persoonlijke levenssfeer van [eisers], een en ander als bedoeld in artikel 10, lid 2 EVRM. Bij beantwoording van die vraag dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.
4.2. [eisers] stellen belang te hebben bij een verbod op de publicatie van het boek de “Herculesramp”, omdat hen bij de medewerking aan de interviews is gegarandeerd dat de inhoud daarvan vertrouwelijk zou blijven. Door schending van deze toezegging bestaat de kans dat in de toekomst mensen niet meer mee zullen werken aan dergelijke onderzoeken, hetgeen de evaluatie en verbetering van rampenbestrijding in de toekomst in gevaar zal brengen.
Dit belang is evenwel geen belang van [eisers], maar een algemeen belang welks behar-tiging in het bijzonder behoort tot het domein van de Minister van Binnenlandse Zaken, die destijds het onderzoek heeft laten verrichten. Het is dan aan deze autoriteit(en) om voor dit belang op te komen. Nu het Ministerie niet (op de een of andere wijze) in dit geding is be-trokken, terwijl, zo heeft [eiser sub 1] ter zitting verklaard, het wel op de hoogte is van de onder-havige procedure, moet aan dit belang hier verder voorbij worden gegaan.
4.3. Wel hebben [eisers] uiteraard recht op bescherming van hun privéleven en hun persoonlijke levensfeer.
4.3.1. In dit geval geldt echter dat [eisers] uit hoofde van hun publieke functie, als hulpverlener in dienst van de gemeente Eindhoven, bij de ramp betrok-ken waren en ook uit dien hoofde zijn gevraagd hun medewerking te verlenen aan het on-derzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De verklaringen die zij hebben afge-legd, waarvan [gedaagde] thans gedeelten in zijn boek wil publiceren, hebben ook enkel betrekking op de gang van zaken bij de Herculesramp en gaan in het geheel niet over hun privé-leven. Het in het boek noemen van de namen van [eisers] (en van de andere bij de hulpverlening betrokkenen) heeft de belangrijke functie, dat de feiten op grond waarvan [gedaagde] tot zijn “definitieve” visie komt, geverifiëerd kunnen worden en dat het verhaal een menselijk gezicht krijgt. Het noemen van hun namen geschiedt ook enkel in relatie tot hun functie: hun feitelijke waarnemingen en professionele commentaar daarop. Dat is dan een geringe inbreuk op hun privéleven en de persoonlijke levenssfeer die onvermijdelijk gevolg is van het hebben vervuld van een dergelijke openbare functie.
4.3.2. Daartegenover staat het belang van betrouwbaar onafhankelijk journalis-tiek onderzoek naar een gebeurtenis als de Herculesramp. Deze kenmerkt zich door de om-standigheid dat aanvankelijk de aangekomen brandweer en de beide ambulancemedewer-kers ([eisers]) langere tijd (meer dan een half uur) niet over de informatie kwamen te beschikken dat in het toestel naast de 4 bemanningsleden (voor wie redding bij aankomst reeds onmogelijk was) ook 37 passagiers zaten, met het dramatische gevolg dat voor deze laatsten relatief langere tijd geen enkele reddingspoging werd gedaan en 30 van hen zijn omgekomen. In het bijzonder dat aspect heeft begrijpelijkerwijs een maatschappelijk schok-effect en grote onrust veroorzaakt met betrekking tot het functioneren van overheidsinstan-ties die wel van de aanwezigheid van de 37 passagiers op de hoogte zouden moeten zijn of waren, maar niet wisten te bewerkstelligen dat de hulpverleners ter plaatse zulks meteen wisten.
4.3.3. Het is een kernwaarde van een democratische maatschappij dat de gang van zaken rond een dergelijke ramp, waar een onmiskenbaar cruciaal aspect evident is mis-gegaan, voor het publiek door de serieuze journalistiek uit de overdaad aan rapportages (ie-der met een eingen invalshoek) tot een verhelderend totaalbeeld wordt gebracht. Aangeno-men mag worden (het tegendeel is niet gesteld) dat [gedaagde] een serieus onderzoeks-journalist is, met een vanaf den beginne opgebouwde kennis van de Herculesramp.
Diens keuze om alle betrokkenen niet als anonieme functionarissen naar voren te brengen maar als mensen met een naam, kan de kwaliteit (leesbaarheid en impact) van zijn boek bevorderen. In die keuze behoort hij in een zo belangrijke kwestie als deze verregaand vrij te zijn.
4.3.4. Bij afweging van de onder 4.3.1 verwoorde beperkte inbreuk op de per-soonlijke levenssfeer van [eisers] tegen het maatschappelijk belang van openheid over dat de gang van zaken, moet dat laatste belang prevaleren. Dat [eisers] door publicatie van het boek weer opnieuw, zovele jaren na de ramp, geconfronteerd wor-den met de gebeurtenissen van toen, is voor hen natuurlijk uitermate bezwarend, maar dit belang weegt als zodanig niet op tegen het belang van de samenleving en van de nabestaan-den en overlevenden van de ramp bij een zo volledig mogelijk inzicht in de handelingen, beslissingen en gebeurtenissen van destijds.
4.3.5. Bij het voorgaande wordt mede overwogen dat uit de in het geding gebrachte passages uit het door [gedaagde] geschreven boek [eisers] naar voren komen als paramedici die zich professioneel hebben opgesteld, adequaat zijn opgetreden en alles-zins verdedigbare zienswijzen naar voren hebben gebracht (zonder dat de rechter in de juist-heid daarvan wil treden). In zoverre is van enig nadeel voor hen van de publicatie geen sprake, eerder het tegendeel.
4.3.6. Het voorgaande betekent dat op de grondslag van inbreuk op de persoon-lijke levenssfeer van [eisers] geen aanleiding bestaat voor het opleggen van het door hen gevorderde publicatieverbod.
4.4. Subsidiair hebben [eisers] aangevoerd dat er een auteursrecht rust op de door hen tijdens het gesprek met Taal en Jonkers afgelegde verklaringen. Ook op deze grondslag falen hun vorderingen.
4.4.1. Anders dan [eisers] stellen heeft de Hoge Raad in het zogenoemde Endstra-tapes arrest (NJ 2008, 556) niet uitgemaakt dat de op de achterbank van een taxi opgenomen gesprekken van Endstra auteursrecht rust, maar heeft de Hoge Raad slechts overwogen dat het Hof een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd bij zijn oordeel dat zulks niet het geval was, namelijk door bij de beoordeling of sprake is van een “werk” in de zin van de Auteurswet de eis te stellen dat een maker bewust een werk heeft willen scheppen en bewust creatieve keuzes heeft gemaakt.
4.4.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan van het gesprek van [eisers] met Taal en Jonkers niet worden gezegd dat de woorden waarin zij de gebeur-tenissen weergeven, een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en hun persoonlijk stempel dragen. Die bewoordingen zijn niet het resultaat geweest van scheppende menselijke arbeid waarbij creatieve keuzes zijn gemaakt. Het gesprek betreft enkel hun antwoorden op de door Taal en Jonker gestelde vragen in het kader van zakelijke informatieverschaffing. Die ant-woorden betreffen openbare feiten en hun beleving van die feiten. Vanzelfsprekend zullen [eisers] zich beijverd hebben om die feiten zo objectief mogelijk weer te geven en hun beleving daarvan te plaatsen in hun professionele context, maar de keuzes die zij daartoe in hun woordgebruik maakten, zijn geen creatieve keuzes. De vormgeving van hun uitingen, te weten: in een interview met rapporteurs, is gebruikelijk en hun woordgebruik is zakelijk en gewoon (om in deze gevoelig liggende zaak het door de Hoge Raad in de Endstra-zaak ge-bezigde en gemakkelijk verkeerd te begrijpen woord ”banaal” te vermijden). Niet valt in te zien welke de eigen, subjectieve keuzes van [eisers] bij hun streven naar objectieve beantwoording van de aan hen gestelde vragen zijn geweest: dat waren geobjectiveerde keuzes. Voorshands kan dan ook niet worden aangenomen dat [eisers] een auteursrecht kunnen doen gelden op de letterlijke weergave van hun verklaringen.
4.4.3. In dit verband wordt mede overwogen dat in ’s Hogen Raads genoemde arrest geen afbakening wordt gegeven tussen het auteursrecht en de informatievrijheid. Ei-sers tot cassatie (de erven Endstra) hebben daaromtrent in hun middelen tot cassatie begrij-pelijkerwijs niets aangevoerd; niet blijkt of verweerders in cassatie daarvoor aandacht heb-ben gevraagd.
Naar het oordeel van de rechter zou in de onderhavige zaak een beroep van [eisers] op hun auteursrecht, zo zij dat met vrucht hadden kunnen doen, in strijd komen met het recht op informatievrijheid dat onlosmakelijk is verbonden met het recht van vrijheid van meningsuiting.
4.5. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen. Zij zullen als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Het auteursrechtelijk aspect is daarbij zozeer van ondergeschikt belang dat voor een volledige kostenveroordeling (art. 1019h Rv.) geen grond is, nog daargelaten dat niet duidelijk is of [gedaagde] die bedoeld heeft te vorderen.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.462,00, waarvan € 1.200,00 salaris advocaat en
€ 262,00 verschotten, met dien verstande dat de een zal zijn gekweten door betaling door de ander,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W. Rullmann en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2009.