Hieronder een stukje tekst uit de RPBR (Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus) en de WPBR (de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus)
Artikel 17. gebruik hond Rpbr
1.
Een beveiligingsorganisatie kan bij de uitvoering van beveiligingswerkzaamheden gebruik maken van een hond, tenzij in de vergunning anders is bepaald. Gebruik maken van een hond is slechts toegestaan indien uit een verklaring, afgegeven door een instantie die de toestemming heeft van de minister, blijkt dat deze hond geschikt is om als surveillancehond of objectbewakingshond te worden ingezet.
2.
De hondengeleider is bij de uitvoering van de beveiligingswerkzaamheden in het bezit van een verklaring, afgegeven door een instantie die de toestemming heeft van de minister, waaruit blijkt dat de geleider en de hond een, voor het verrichten van de werkzaamheden, geschikte combinatie vormen.
3.
Toestemming als bedoeld in het eerste en tweede lid hebben in ieder geval:
a.
de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging;
b.
de Nederlandse Bond voor de Diensthond.
4.
De hond staat tijdens de uitvoering van de beveiligingswerkzaamheden onder direkt toezicht van de geleider.
5.
De hondengeleider verleent desgevraagd inzage in de verklaringen als bedoeld in het eerste en tweede lid, aan de personen die met het toezicht op de naleving van de wet zijn belast, alsmede aan de korpschef van de politieregio waar de beveiligingswerkzaamheden worden verricht of, indien de beveiligingswerkzaamheden worden verricht op een luchtvaartterrein, bij de commandant van de Koninklijke marechaussee.
uitleg Artikel 17 Rpbr: gebruik hond
Een beveiligingsorganisatie mag bij het uitvoeren van beveiligingswerkzaamheden een hond gebruiken, als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De hond moet geschikt zijn als surveillancehond of objectbewakingshond en bovendien moeten de hondengeleider en de hond een geschikte combinatie vormen.Om aan te tonen dat aan deze voorwaarden wordt voldaan moet een verklaring worden overgelegd van een instantie als bedoeld in het derde lid. Wanneer daar aanleiding voor is, bijvoorbeeld in verband met opgedane negatieve ervaringen met het gebruik van honden in het verleden, maar ook in verband met de aard van de werkzaamheden, kan in de vergunning van de beveiligingsorganisatie worden opgenomen dat geen gebruik mag worden gemaakt van een hond. De bepaling dat het gebruik van een bewakingshond de perken van redelijkheid en gematigdheid in geen geval te buiten gaat is komen te vervallen. Deze bepaling is overbodig in verband met de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de bezitter van de hond op grond van het Burgerlijk Wetboek.
Wanneer bij de beveiligingswerkzaamheden gebruik wordt gemaakt van een hond zal de hond altijd moeten worden vergezeld van een geleider. Dit geldt zowel voor de inzet van de hond voor surveillance als voor objectbewaking.
Artikel 17 van de regeling is een voorschrift krachtens artikel 6, sub h, van de wet. Wanneer wordt gehandeld in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 6 van de wet kan de minister van Justitie voor de overtreding aan de vergunninghouder een bestuurlijke boete opleggen van maximaal € 11 250. (art. 15 van de wet).
Artikel 6 Wpbr
Onze Minister kan ter bevordering van de kwaliteit van beveiligingsorganisaties en recherchebureaus aan welke een vergunning is verleend bij ministeriële regeling regels stellen met betrekking tot:
h. de mogelijkheden om bij de uitvoering van de werkzaamheden gebruik te maken van een hond;
uitleg gebruik hond volgens de Wpbr
Gebruik van honden bij de beveiliging
Zodra een beveiligingsorganisatie een hond laat lopen op een terrein, al dan niet met een begeleider, met het kennelijke doel dit terrein te beveiligen, wordt dit gezien als beveiligingswerkzaamheden en valt dit onder de werking van de wet. Het uitgangspunt van artikel 17 van de regeling is dat de vergunning impliceert dat er bij de uitvoering van beveiligingswerkzaamheden gebruik mag worden gemaakt van een hond.
De hond en de begeleider moeten, voordat daarvoor vergunning kan worden verleend, voldoen aan een aantal eisen. In de verstrekte vergunning aan de betreffende beveiligingsorganisatie dient dus expliciet vermeld te zijn dat het gebruik van een hond is toegestaan.
Het zou zo kunnen zijn dat de geleider met meerdere honden om moet gaan. In dat geval zal hij voor iedere hond afzonderlijk een toetsingsbewijs moeten kunnen overleggen. De hondengeleider dient regelmatig (aantoonbaar) met de hond te trainen.
Extra info van de webmaster:
Verder dient de hondengeleider rekening te houden met art 425 uit het Wetboek van Strafrecht.
Artikel. 425
Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:
1° hij die een dier op een mens aanhitst of een onder zijn hoede staand dier, wanneer het een mens aanvalt, niet terughoudt;
2° hij die geen voldoende zorg draagt voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.
Want laten we niet vergeten dat de diensthond alleen ter verdediging mag bijten.
Hieronder de uitleg van "Noodweer"
1. Een noodweer-situatie: ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tegen enig tastbaar lijf, eerbaarheid of goed
Tastbaar goed betekent geen auteursrechten, vermogensrechten of voortbrengselen van de menselijke geest.
Eerbaarheid: kortweg borsten, billen en kruis
Lijf: alles wat eraan zit (omvat dus ook eigenlijk de eerbaarheid).
Niet wederrechtelijk zijn: aanhouding door de politie, een agressief dier tenzij gebruikt als instrument, noodweer en overmacht in de zin van noodtoestand. Daartegen kan dus geen noodweer plaatsvinden.
2. Een noodzakelijke en geboden verdedigingshandeling?
2a. Subsidiariteit (= noodzakelijkheid): er mag geen andere uitweg zijn dan de gekozen verdedigingshandeling.
2b. Proportionaliteit (=gebodenheid): de verdedigingshandeling moet in verhouding staan tot de aanranding.
Wbt de Boa's, er zijn op dit moment geen Boa funktie's welke een hond op de akte hebben staan. Dit was eerst wel bij de Flora&Fauna beheerders.