De 2 villa,s zijn volgens de laatste eisen gebouwt,en zijn Oktober 2006 opgelevert.Wat het dak betreft klopte alles,zelfs de brandwerende laag onder het riet.Alleen de oorzaak van deze brand laat zich niet omschrijven in een bouwbesluit.Ik ga die oorzaak hier nog niet neerzetten,maar het is een vrij onlogische oorzaak.
Volgens mij zit je dicht bij het 'vuur'
Er wordt vaak een fout gemaakt dat een zogenaamd 'schroefdak' voldoende is om een rietenkap te laten voldoen aan de bouwbesluit eisen!
Dat klopt dus niet! Een brandwerende laag onder het dak is dus niet voldoende om van een rietenkap een niet brandgevaarlijk dak te maken....
De test die 'behaald' moet worden is de vuurkorf met houtsnippers. Dus een vuurkorf aansteken waar brandende delen uitvallen op het dak.
uit de NEN 6063:
6.2.2 Houtwol
Houtwol van vurehout met vezelafmetingen van:
breedte: 2,0 ± 0,2 mm;
dikte: 0,2 ± 0,1 mm;
waarvan het vochtgehalte bij aanvang van de proef gelijk moet zijn aan het evenwichtsvochtgehalte bij een temperatuur van 23 ± 2 °C en een relatieve vochtigheid van 50 ± 5 % van de omgevingslucht. Het evenwichtsvochtgehalte onder deze omstandigheden kan als bereikt beschouwd worden, indien de massaverandering per 24 uur kleiner is dan 0,2 % (m/m).
6.2.3 Korf
Een aan onder- en bovenzijde open korf van staaldraad met vier als rooster uitgevoerde zijden en met de volgende specificaties:
dikte staaldraad: 3 ± 0,5 mm;
maaswijdte rooster: 50 ± 5 mm;
hoogte: 200 ± 5 mm;
lengte en breedte: 300 ± 5 mm;
met op de hoekpunten aan de onderzijde vier steunen van staaldraad met een hoogte van 10 ± 2 mm.
(...)
6.3.2 Uitvoering van de proef
Stel een proefdak op onder een hellingshoek van ten minste 15°; zorg dat de onderrand van het proefdak zich op een hoogte van ten minste 0,5 m boven de vloer van de beproevingsruimte bevindt.
Scherm de randen van het proefdak af, indien de mogelijkheid bestaat dat tijdens de proef brandbare gassen die aan de onderzijde ontstaan aan de bovenzijde kunnen worden ontstoken.
Vul de korf met 0,6 kg houtwol.
Druk de houtwol gelijkmatig aan, zodanig dat de bovenzijde van de houtwolmassa samenvalt met het bovenvlak van de korf.
Plaats de korf met de steunen op het proefdak op een afstand van ten minste 0,50 m van de randen ervan èn van de omtrek van bij voorgaande proeven verbrande delen; hang de korf met metaaldraad op indien deze tijdens de proef kan omvallen, verschuiven of wegzakken in het dakoppervlak.
Ontsteek de houtwol binnen 15 s in het midden van elk van de vier onderranden van de korf.
Bepaal tijdens de proef:
de grootste afstand (L1) in m op 2 decimalen nauwkeurig, waarover verweekt of gesmolten materiaal tijdens de proef brandend over het oppervlak van het proefdak naar beneden vloeit, gemeten vanaf de onderrand van de korf;
of er brandende of gloeiende delen van het proefdak vallen;
of er aan de onderzijde van het proefdak vlammen of gloeiverschijnselen optreden;
alsmede de bijbehorende tijdstippen.
Beëindig de proef twee uur na het ontsteken van de houtwol of zoveel eerder als de vuurverschijnselen zijn gedoofd.
Bepaal, nadat alle vuurverschijnselen op, in of onder het proefdak zijn gedoofd:
de oppervlakte (A1) in m2 op 2 decimalen nauwkeurig van het aan de bovenzijde en/of in het inwendige van het proefdak verbrande deel; delen van het proefdak die zijn verkleurd, beroet, gesmolten of vervormd, worden niet tot het verbrande deel gerekend;
de oppervlakte (A2) in mm2 tot op 2 decimalen nauwkeurig en rond af op veelvouden van 5 mm2;
de onderlinge afstand (L2) op 1 mm nauwkeurig van eventueel in het proefdak ontstane gaten en rond af op veelvouden van 2 mm.
(...)
6.4.2 Criteria
6.4.2.1 Branduitbreiding
Ten aanzien van de afstand, waarover verweekt of gesmolten materiaal tijdens de proef brandend over het oppervlak van het proefdak naar beneden vloeit, de oppervlakte van het verbrande deel van het proefdak en van het proefdak afvallende brandende of gloeiende delen geldt:
a: L1;max kleiner dan of gelijk aan 0,60 m ;
b: L1 kleiner dan of gelijk aan 0,50 m ;
c: A1;max kleiner dan of gelijk aan 0,30 m2;
d: A1 kleiner dan of gelijk aan 0,25 m2, en
e: van het proefdak mogen geen brandende of gloeiende delen vallen.
6.4.2.2 Doorbranden
Ten aanzien van het doorbranden van het proefdak geldt:
a: A2;max kleiner dan of gelijk aan 25 mm2;
b: (formule) kleiner dan of gelijk aan 0,45 m2;
c: L2;max kleiner dan of gelijk aan 10 mm;
d: aan de onderzijde van het proefdak mogen geen vlammen of gloeiverschijnselen optreden, en
e: brandende of gloeiende delen mogen niet door het proefdak vallen.
Ook is ieder perceel een eigen brandcompartiment. Als dus het dak van je buurman in brand vliegt mag niet 'spontaan' je eigen dak in brand vliegen (en visa versa
)