Zie de Bewapeningsregeling politie:
Artikel 2a
1. De bewapening van de surveillant van politie bestaat tijdens de uitoefening van de dienst uit:
a. een korte wapenstok van een door de Ministers goedgekeurd merk en type;
b. de pepperspray.
2. De bewapening van de surveillant van politie bestaat mede uit het pistool:
a. tijdens de uitoefening van de taken ten dienste van de justitie, genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, 3°, van de Politiewet 1993;
b. tijdens de uitvoering van een last voor de tenuitvoerlegging van beslissingen als bedoeld in artikel 556, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;
c. voor de duur van het gedeelte van de opleiding dat in het korps wordt doorgebracht tijdens de uitoefening van de dienst, indien de surveillant van politie een opleiding volgt op niveau 3 of hoger als bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs.
3. In andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid, is het bewapenen van de surveillant van politie met het pistool alleen toegestaan indien de Ministers daarvoor, op verzoek van korpsbeheerder, toestemming hebben verleend. Aan deze toestemming kunnen door de Ministers voorwaarden worden verbonden.