Of gewoon vergeten:
http://www.refdag.nl/artikel/1341261/Wachten+op+de+vlammen+of+springen.htmlWachten op de vlammen óf springen
25-04-2008 10:38 | Gerald Harbers
http://www.refdag.nl/media/foto/2008/54766-a.jpgBrandweerlieden staan met Beeke (r.) klaar op het balkon van de flat om met een hoogwerker te worden weggehaald.
Ruim 75 procent van de Nederlandse huishoudens heeft geen vluchtplan bij brand. Terwijl jaarlijks tientallen mensen bij een woningbrand overlijden doordat ze te laat vluchten of de verkeerde kant opgaan. Dit blijkt uit onderzoek van de Nederlandse Brandwonden Stichting dat deze maand werd gepresenteerd. Zeker 68 procent van de huishoudens heeft inmiddels een rookmelder in huis, maar een groot aantal mensen weet niet hoe te handelen bij brand.
Kortsluiting in de boiler had grote gevolgen. In de nacht van 29 februari op 1 maart veranderde de keuken van Idelette Beeke (24) uit Gouda in een vuurzee. De onderwijzeres zat daardoor vast in haar flat op driehoog. „Onder de deur naar de gang zag ik een gelige gloed van de vlammen.”
Het stormt in de laatste nacht van februari. Om het klapperen van deuren tegen te gaan, sluit Beeke alle deuren en ramen. „Anders zou ik de halve nacht wakker liggen van de herrie. Het is sowieso een gehorig huis.”
Ondanks de voorzorgsmaatregelen slaapt de Goudse slecht. Omstreeks 5.00 uur ruikt ze een brandlucht. „Er brandt buiten iets, schoot het door me heen.”
Beeke staat op, knipt het lampje op haar nachtkastje aan. Dat floept direct weer uit. „Ik dacht: O nee, ook dat nog. Moet ik in het donker naar de meterkast om de aardlekschakelaar weer om te zetten.” Ze kijkt tussen de gordijnen door naar buiten, of er iets brandt. „Maar in het donker zag ik niets.”
Beeke kruipt weer in bed en valt in slaap. Ongeveer vijf minuten later schrikt ze opnieuw wakker. „Het stonk enorm naar brand, zo erg dat het in m’n neus prikte. Het was net of ik te weinig lucht binnenkreeg.” Nog steeds denkt ze dat de brand buiten is. „Ik wilde naar het toilet en daarna naar het balkon aan de voorkant om te kijken of daar soms ergens een brand was.”
Schrik
Beeke opent de deur naar de woonkamer en krijgt de schrik van haar leven. „Ik zag bijna niets. De kamer stond vol rook. Onder de deur naar de gang zag ik een gelige gloed van de vlammen.” Beeke beseft dat daarmee haar enige vluchtweg uit haar flat, die op driehoog ligt, is geblokkeerd.
Direct sluit ze de deur naar de kamer en trekt zich terug in haar slaapkamer. „Ik heb het raam opengedaan om frisse lucht te krijgen, want de slaapkamer stond al vol rook. Ik heb zo hard als ik kon gegild. Ik was in paniek. Toen ik tot het besef kwam dat ik met m’n mobieltje 1-1-2 zou kunnen bellen, was het te laat. De kamer stond zo vol rook dat ik het bed amper kon zien. M’n gsm kon ik dus nooit vinden.” Ze wijst naar de hoek van de kamer, ongeveer 3 meter verderop. „Het bed stond daar.”
Een onderbuurman van Beeke heeft in de gaten dat er brand is in haar huis. Hij waarschuwt de hulpdiensten. „Maar hij verliet zijn woning aan de voorkant. Ik stond aan de achterkant bij het raam. In m’n eentje.”
In de flat stormt het voor Beekes gevoel. „Het vuur maakte een geluid als de wind. Steeds hoorde ik potten en pannen uit de keukenkastjes kapot vallen. Glas rinkelde, er klonken knallen. Naar mijn idee kwam het vuur steeds dichterbij.”
Meer en meer rook drijft de slaapkamer in. De temperatuur stijgt. „Het werd heter en heter. Op een gegeven moment voelde ik de hitte door m’n pyjama heen. Achteraf bleek dat de cassettebandjes die bij de deur lagen, helemaal waren gesmolten. Ademen werd steeds moeilijker door de rook. Ik had moeite het raam open te houden, de wind duwde het steeds dicht. Ik heb gegild, geschreeuwd. Niemand hoorde mij door het rumoer van de wind. Ik stond daar alleen. Er was geen politie, geen brandweer. Niemand.”
Stikken
„Op een gegeven moment werd het zo erg dat ik dacht het niet te zullen overleven. Ik zag drie mogelijkheden: ik zou stikken door de rook, de vlammen zouden me bereiken óf ik zou moeten springen. Op dat moment trok m’n leven als een film aan me voorbij. Ik zou het niet lang meer volhouden. Ik bad. Niet met veel woorden, maar mijn geschreeuw was niet alleen voor de mensen bestemd.”
Opeens hoort ze mensen in haar flat. „Brandweerlieden klopten op muren en deuren, op zoek naar bewoners. Ze riepen: „Is hier iemand?” Ik heb teruggeschreeuwd dat ik in de slaapkamer zat.”
Twee brandweermannen treffen Beeke in pyjama bij het raam aan. „Ze hebben me moeten lostrekken, ik hield me krampachtig vast aan het kozijn. Het enige wat ik dacht was: Ik overleef dit niet, ik overleef dit niet, ik overleef dit niet.”
De hulpverleners nemen Beeke mee door de kamer naar het balkon. Ze zeiden: „Doe je ogen dicht en houd je adem in.” Beeke kijkt toch. „In een flits zag ik hoe anderen de brand in de keuken en de gang aan het blussen waren. Op het balkon zag ik hoe een hoogwerker al halverwege de derde verdieping was. De rand van het bakje stootte een bloembak naar beneden. Ik heb nog gekeken waar die is terechtgekomen.”
De brandweerlieden tillen Beeke in het bakje. „Die ging over een boom heen, naar een ambulance die al klaarstond. Ik ben direct naar het Groene Hartziekenhuis, locatie Bleuland, gebracht. Daar kon ik me weer ontspannen. Het verplegend personeel zorgde goed voor me. Vanaf dat moment gleed pas de gedachte van me af dat ik het niet zou overleven.”
Brandwond
In het ziekenhuis blijkt dat Beeke geen lichamelijke schade heeft opgelopen door de brand. „Geen schrammetje, geen brandwond. Er is zelfs niets verschroeid. Het is voor mij een wonder dat ik er zo goed van af ben gekomen. Nog diezelfde dag mocht ik naar huis.”
De emotionele gevolgen van de brand zijn groot, zegt Beeke. „In het begin hoefde ik m’n ogen maar dicht te doen en ik maakte alles weer mee. In slaap komen lukte haast niet. Nog steeds gaan er geen vijf minuten voorbij of ik denk aan de brand. Elke woning of ruimte die ik binnenkom, controleer ik onwillekeurig op vluchtwegen.”
Praten over de gebeurtenissen is voor Beeke nog steeds niet gemakkelijk. „Een uur voordat je binnenkwam, was ik best zenuwachtig. Ik zag er tegenop alles nog weer eens te moeten benoemen. Aan de andere kant doet het juist goed erover te praten. Ik heb het gevoel alsof het daardoor iets minder zwaar wordt.”
Dankbaarheid en verdriet strijden om de voorrang. „Soms kan ik me heel verdrietig voelen over m’n huis. Als ik binnenkom denk ik: Alles was net af. De voorjaarsvakantie waarin de brand uitbrak, was de eerste vrije periode dat ik echt achterover kon leunen. Nu ben ik veel bezittingen kwijt. Het is alsof er een stukje van mezelf weg is. Aan de andere kant ben ik ook blij en dankbaar dat ik heelhuids eruit ben gekomen.”