VERVOLG
Als vraag van (een van de) verbalisant(en) en als verklaring van [getuige 6] (verhoor op 2 juli 2008, omstreeks 09.58 uur):
V: We gaan naar donderdag 8 mei 2008.
A: Ik zou met mijn broertje [getuige 7] een testvaart maken bij [scheepswerf van verdachte] met ons bootje. Ik was denk ik rond 20 over 6 - half 7 bij het bedrijf [scheepswerf van verdachte]. Ik trof bij het bedrijf mijn broer [getuige 7]. We zijn in ons eigen bootje gaan varen. We hebben afgemeerd. Op dat moment liep [verdachte] langs. Hij was alleen. Ik schreeuwde tegen hem: 'Moet je nu nog aan het werk.' Hij antwoordde dat dat inderdaad het geval was. Hij moest nog iets maken. [verdachte] is doorgelopen naar de loods. Hij nam de zij-ingang van de loods aan de waterkant. Dat is aan de kant van de motorenwerkplaats. [getuige 7] en ik zijn ook naar de loods gelopen omdat we nog even bij [verdachte] wilden kijken. Ik denk dat we tegen 19.00 uur in de loods kwamen. Op het moment dat wij binnenkwamen zag ik alleen [verdachte] in de motorenwerkplaats. [getuige 7] en ik zijn ook meteen deze werkplaats ingelopen. De ingang zit het dichtst bij de zijdeur aan de waterkant. Naast dit deurtje staat ook de compressor. Ik weet dat de compressor op dat moment werkte omdat de compressor op dat moment aansloeg en [getuige 7] hiervan schrok. [verdachte] was bezig een oliekoeler te maken. Op het moment dat wij binnenkwamen zag ik dat [verdachte] lucht op de oliekoeler zette. Ik weet dit nog omdat ik, doordat [verdachte] druk op de oliekoeler zette, water tegen mij aan kreeg. Hij testte de oliekoeler namelijk in een emmer water. Hij dompelt de oliekoeler in een emmer water en zet er dan luchtdruk op. Je kunt dan zien of er in de oliekoeler ergens lucht ontsnapt. We hebben met z'n tweeën [verdachte] geholpen. Omdat de oliekoeler nog lek was moest hij weer worden afgedraaid op de draaibank. Hierna moest de oliekoeler weer worden getest in de emmer water. Dit ritueel hebben we, denk ik, een keer of 4 à 5 gedaan. Het wilde namelijk niet lukken om de oliekoeler luchtdicht te krijgen. We hebben deze 4 à 5 keer dus ook de compressor gebruikt. [verdachte] gebruikte de compressor.
V: Tijdens dit werken met de compressor is er geen stroomuitval geweest?
A: Nee, dat niet.
V: Hoe ging het verder?
A: Toen wij klaar waren met de oliekoeler hebben we de spullen opgeruimd. Toen wij net zo'n beetje klaar waren met het opruimen in de motorwerkplaats kwam [zoon van verdachte] binnen. We verlieten met ons vieren de motorenwerkplaats. Ik durf niet te zeggen of de compressor nog is uitgezet. [zoon van verdachte] is teruggelopen naar de werkplaats van de crossclub en ik ben met [getuige 7] en [verdachte] de kantine ingegaan. Ik ben weer naar de werkplaats gelopen. Het was inmiddels ongeveer kwart voor 11. Ik kwam in de werkplaats van de crossclub en zag dat [zoon van verdachte] en [getuige 4] hier aan het werk waren. Ik heb er even bij gestaan. Ik ben vervolgens weer naar [getuige 7] en [verdachte] in de kantine gegaan. Ik ben om 24.00 uur weggegaan bij [verdachte]. [getuige 7] is gelijk met mij meegegaan. Ik heb [zoon van verdachte] die avond niet meer gezien.
V: Zijn er de donderdagavond door de jongens van de crossclub nog werkzaamheden verricht waarbij de compressor is gebruikt?
A: Weet ik niet. Er is mij toen niet gebleken dat er door hen lucht werd gebruikt.
21. De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van het hof van 19 augustus 2010, zakelijk weergegeven inhoudende:
U houdt mij voor dat er is verklaard dat ik op donderdagavond 8 mei met de compressor heb gewerkt. Er is verklaard dat getest moest worden of de oliekoeler al dan niet lekkages vertoonde. Dat zou getest worden door lucht in de koeler te pompen en de koeler in het water te zetten. Waar een lek is, verschijnen luchtbellen. Er zijn twee mogelijkheden. Of je werkt met lucht, of met water. Het zou best kunnen dat de compressor is gebruikt. Het past zeker bij het werken aan een koeler.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Het is een feit van algemene bekendheid dat brand gevaar voor goederen (te weten het risico op aantasting daarvan) en levensgevaar voor personen in of op korte afstand van de brandhaard oplevert.
In de bewijsmiddelen wordt de naam '[verdachte]' gebezigd. Het hof verstaat dat daarmee telkens verdachte wordt bedoeld.
In de bewijsmiddelen worden de woorden 'elektriciteitskast' en 'meterkast' gebezigd. Het hof verstaat dat daarmee telkens wordt bedoeld: 'groepenkast'.
Voorts worden in de bewijsmiddelen de woorden 'stoppen' en 'zekeringen' gebezigd. Het hof begrijpt dat daarmee telkens wordt bedoeld: 'smeltpatronen'.
De hierboven weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen, waarbij ieder bewijsmiddel (ook in onderdelen) slechts wordt gebezigd voor het bewijs van het feit waarop het blijkens de inhoud daarvan betrekking heeft, levert op de redengevende feiten en omstandigheden, op grond waarvan het hof bewezen acht en de overtuiging heeft verkregen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven onder het kopje 'bewezenverklaring' in het arrest is vermeld.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
onder 1 subsidiair:
opzettelijk een ten opzichte van enig elektriciteitswerk genomen veiligheidsmaatregel verijdelen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
en
opzettelijk een ten opzichte van enig elektriciteitswerk genomen veiligheidsmaatregel verijdelen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
onder 2 meer subsidiair:
opzettelijk een ten opzichte van enig elektriciteitswerk genomen veiligheidsmaatregel verijdelen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk een ten opzichte van enig elektriciteitswerk genomen veiligheidsmaatregel verijdelen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft twee maal de hand gehad in het ongedaan maken van het in een elektriciteitswerk aanwezige veiligheidsmechanisme ter voorkoming van (langdurige) te hoge stroomsterkte. Een dergelijk mechanisme strekt tot bescherming van goederen en personen. Door zijn handelen heeft verdachte goederen en personen blootgesteld aan gevaar dat kan ontstaan door het verstoren van de werking van de beveiligingsmaatregel.
Het hof neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij de gemanipuleerde zekeringen ná de eerste brand opnieuw in de groepenkast heeft geplaatst. Dit terwijl hij, gelet op de brand de dag ervoor, gold als gewaarschuwd man en naar algemene ervaringsregelen kon en moest weten wat de risico's van het plaatsen van zulke zekeringen waren.
De twee bewezen verklaarde feiten zijn in het licht van de omstandigheden waaronder zij zijn begaan naar het oordeel van het hof zo ernstig, dat deze in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden rechtvaardigen.
Daar staat echter tegenover dat de branden - met name de tweede brand - ook grote gevolgen hebben gehad voor verdachte.
Verdachte moet het gegeven dat er drie mensen bij de brand in zijn loods zijn omgekomen, zijn leven lang met zich meedragen. Verdachte heeft ter zitting ook aangegeven dat hij dagelijks aan de brand en de dood van de brandweermannen wordt herinnerd. Uit het psychologisch rapport van 15 september 2008, opgemaakt door klinisch psycholoog drs. A. Tatlicioglu, volgt dat verdachte een beginnende Post Traumatische Stress Stoornis naar aanleiding van de brand heeft.
Uit het verdachte betreffend rapport van de reclassering van 19 april 2010 volgt dat de brand ook grote impact heeft gehad op het gezin van verdachte en grote financiële gevolgen voor verdachte heeft veroorzaakt.
De zaak heeft bovendien landelijk en regionaal veel media-aandacht gekregen. Verdachte heeft aangevoerd dat hij zich in bepaalde media voelt neergezet als degene die de dood van de drie brandweerlieden op zijn geweten heeft.
Verder heeft het hof acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 mei 2010. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
In bovengenoemde omstandigheden ziet het hof aanleiding om de straf te matigen. Alles in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden dient te worden opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Benadeelde partijen
Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken dat twee benadeelde partijen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], zich in het geding in eerste aanleg hebben gevoegd, dat hun vorderingen in eerste aanleg niet zijn toegewezen en dat zij zich beiden binnen de grenzen van hun eerste vorderingen in het geding in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd. Daarom duren de voegingen ter zake van hun in eerste aanleg gedane vorderingen tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vorderingen van de benadeelde partijen houden verband met het onder 2 ten laste gelegde feit, in het bijzonder met de dood van de brandweerlieden. Het hof acht onder feit 2 niet bewezen dat de dood van de drie brandweermannen het gevolg is geweest van het handelen van verdachte. Verdachte wordt daarom van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijgesproken. Dit heeft tot gevolg dat de vorderingen van beide benadeelde partijen niet betrekking hebben op schade die rechtstreeks is toegebracht door het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, dienen beide benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 51, 57 en 161bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 primair en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. G.M. Meijer-Campfens, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier, zijnde mr. Meijer-Campfens voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.