Uitwerking van het onderwerp
1. Uitgangspunten
Het belangrijkste uitgangspunt van het reanimatiebeleid in ****** is, dat het uitgaat van het individu. Dat betekent dat de behandelend arts in principe in overleg met de cliënt, dan wel diens vertegenwoordiger, tot een wel- respectievelijk niet-reanimeerbesluit komt. De cliënt brengt daarbij zijn/haar eigen wensen of opvattingen in (eventueel vastgelegd in een wilsverklaring). De behandelend arts brengt bij de besluitvorming aspecten als (eventuele) medische zinloosheid en (dis)proportionaliteit van het reanimeren in. Bij deze besluitvorming speelt het algemene beleid zoals dat per onderdeel van de organisatie is geformuleerd ook een rol. Dit algemene beleid per onderdeel van de organisatie geldt ook, als er nog geen individueel besluit genomen is (kunnen worden).
Het tweede uitgangspunt is dat reanimatie alleen zin heeft, als zeker is dat een circulatiestilstand niet te lang geduurd heeft. Dat betekent dat een eventuele reanimatie alleen wordt gedaan als de zorg- of hulpverlener getuige is van het ontstaan van een circulatiestilstand. Wordt iemand zonder circulatie gevonden, dan wordt afgezien van een eventuele reanimatie.
Het derde uitgangspunt is het algemene beleid van ****** dat een nee, tenzij-beleid is. Een beleid waar locaties op voor hen geldende redenen van kunnen afwijken.
De locatie kan dit aan relevante partijen duidelijk beargumenteren.
2. Algemeen beleid in de verpleeg en verzorgingshuizen
In de verpleeg-/ verzorgingshuizen geldt het nee, tenzij-beleid.
Onderbouwing
In het algemeen kan gesteld worden dat er bij de verpleeghuis c.q verzorgingshuis populatie vele aandoeningen aanwezig zijn welke de algemene conditie en de organen dermate aantasten, dat de kans op een geslaagde reanimatiepoging zeer gering is.
Hierbij moet worden aangemerkt dat in onderzoek geslaagd veelal wordt omschreven als ‘levend het ziekenhuis verlaten’. Vanuit de visie van ****** is het echter gewenst om geslaagd te omschrijven als ‘het op een aanvaardbaar somatisch en geestelijk niveau verlaten van het ziekenhuis’. De uitkomsten van de meeste onderzoeken schetsen derhalve een te positief beeld. Dat betekent dat het percentage geslaagde reanimaties bij de gemiddelde verpleeg/ verzorgingshuispopulatie als vrijwel nihil is te beschouwen. Met andere woorden, dat er duidelijk sprake is van medisch zinloos handelen. Hieruit volgt dat reanimatie bij de grootste groep cliënten niet is geïndiceerd. Dit rechtvaardigt het nee uit het nee, tenzij-beleid.
Als een individueel beleid nog niet bepaald is (kunnen worden), wordt derhalve in principe niet gereanimeerd.
Bij een klein deel van de verpleeg-/ verzorgingshuispopulatie kan een reanimatie wel proportioneel handelen betekenen. Als arts en cliënt het samen eens zijn over de proportionaliteit, dan geldt er een wel-reanimatiebesluit voor betreffende cliënt. Dit moet worden vastgelegd in het dossier. Cliënten met een wel-reanimatiebesluit zullen niet bij alle medewerkers, met name buiten de eigen afdeling, als zodanig bekend zijn. Aangezien zij een uitzondering vormen op het gangbare beleid, kan van hen gevraagd worden dat zij zich met bijvoorbeeld een SOS-medaille met daarin R gegraveerd herkenbaar maken. Het in deze alinea vermelde rechtvaardigt het tenzij uit het nee, tenzij-beleid.
Wanneer een cliënt een ziekenhuisopname of een infuus niet meer wenselijk vindt, dan is een reanimatie uitgesloten. Als in een gesprek over het behandelbeleid dan ook naar voren komt dat een ziekenhuisopname niet meer gewenst is, hoeft het onderwerp reanimeren niet meer expliciet aan de orde te komen.
3. Algemeen beleid dagbehandeling en dagverzorging psychogeriatrische cliënten
Op de psychogeriatrische dagbehandeling geldt het ja, tenzij- beleid
4. Algemeen beleid dagbehandeling en dagverzorging somatische cliënten
Op de somatische dagbehandeling geldt het ja, tenzij-beleid.
Onderbouwing
De gemiddelde gezondheidstoestand van een bezoeker van de dagbehandeling zal overeenkomen met de zelfstandig wonende cliënt. De kans dat er sprake is van proportioneel handelen is groter dan in de verpleeg-verzorgingshuizen.
Daarnaast is een belangrijk argument dat de verpleeghuisarts van de dagbehandeling niet de eindverantwoordelijke is voor het gehele medische behandelbeleid; dat is de huisarts. Het is daarom niet de taak van de verpleeghuisarts om met elke bezoeker te af te spreken of een niet- of wel-reanimeerbesluit gewenst is. Ook praktisch zal het niet goed te regelen zijn dat de verpleeghuisarts in samenspraak met huisarts en bezoeker tot een besluit komt, waar de huisarts vervolgens de verantwoordelijkheid kan nemen. Op de dagbehandeling / dagverzorging moet er daarom vanuit gegaan worden dat in principe gereanimeerd wordt, tenzij een niet-reanimeerbesluit van een bezoeker bekend is.
In de zorgplanbesprekingen met bezoekers zal wel naar het eventuele aanwezig zijn van een niet-reanimeerwens/besluit worden gevraagd. De bezoekers met een niet-reanimeerbesluit zullen als zodanig bekend moet zijn en herkend kunnen worden.
Voor de interne bezoekers van de dagbehandeling / dagverzorging geldt het beleid van de locatie waar de bezoeker woonachtig is.
5. Algemeen beleid aanleunwoningen en andere woonvormen
In de aanleunwoningen en andere woonvormen in ****** geldt het ja, tenzij-beleid.
Onderbouwing
In genoemde onderdelen van de organisatie wonen cliënten of komen bezoekers met een gemiddeld betere gezondheidstoestand, waardoor bij hen de kans dat er sprake is van proportioneel handelen groter is dan in de verzorg-/ verpleeghuissituatie.
Algemeen wordt de opvatting gehanteerd dat wanneer slechts bij uitzondering bij een groep cliënten een reanimatie vanwege de proportionaliteit gewenst is, het gerechtvaardigd is in principe af te zien van een reanimatie in het algemeen. De veronderstelling is dat in de aanleunwoningen en andere woonvormen er vaker sprake zal zijn van proportioneel handelen. Er kan derhalve niet zonder meer voor een niet-reanimatie-beleid worden gekozen.
Verder zijn er veel meer artsen betrokken bij deze populatie. Het zal lastiger zijn bij een nee, tenzij-beleid te regelen, dat bij cliënten bij wie een reanimatie proportioneel handelen is, er een duidelijk herkenbaar wel-reanimatiebesluit bekend is.
Bovenstaande rechtvaardigt het ja in het ja, tenzij-beleid.
Echter niet voor alle cliënten uit deze populatie zal een reanimatie proportioneel zijn. Sommige cliënten zullen zelf aangeven niet gereanimeerd te willen worden (eventueel via een wilsverklaring), anderen zullen door een gesprek met hun (huis)arts overtuigd raken door de disproportionaliteit. Bij deze cliënten zal een niet-reanimatiebesluit in het dossier moeten worden vastgelegd. Omdat het niet-reanimatiebesluit niet bij elke medewerker bekend zal zijn, verdient het aanbeveling dit met bijvoorbeeld een SOS-medaille met NR herkenbaar te maken. Dit is het tenzij uit het ja, tenzij-beleid. Is een niet-reanimatiebeleid niet bekend, dan zal er in principe wel gereanimeerd worden.