klein verslag 08 september 2008 Wim Boevink: 112 www.trouw.nl/opinie 112* Ambulance Amsterdam. Zo heet het vorige week verschenen fotoboek van Willem Poelstra. ’Een regelrechte hommage aan de mensen op de ambulances’ staat er op de flap. Het had nauwelijks een beter verschijningsmoment kunnen treffen.
Want dezelfde week was er weer een incident. In Amsterdam-Geuzenveld moest ambulancepersoneel na bedreigingen van omstanders er ijlings met het slachtoffer van een steekpartij vandoor. De burgemeester werd erbij gehaald, want de dienst was de bedreigingen, meestal van Marokkanen, zat en overwoog een staking. De burgemeester deed zijn best zo ferm mogelijk te klinken. ’Je blijft met je poten van het personeel van de overheid af’, zei hij tijdens een bijeenkomst met ambulancebroeders. En richtte zich over hun hoofden tot wat hij noemde ’onze Marokkaanse medeburgers, Marokkaanse jochies’. Ook in zijn fermheid verloor hij zijn gevoel voor nuance niet. ’Onze medeburgers. Jochies.’ Hij omarmde ze, terwijl ze tegen zijn schenen schopten.
Maar hier gaat het om dat boek. Om de ambulancemensen eigenlijk. De mensen die in actie komen als 112 gebeld wordt. Over een periode van vier jaar werden ze gevolgd door een fotograaf die aan een afstudeerproject werkte en die heel vaak geen toestemming kreeg om op de plek des onheils te fotograferen, maar vaak genoeg ook wel. De foto’s die hij maakte zijn in zwart-wit, geschoten op korrelige Tri-X film, een klassieke, bijna uitgestorven type dat met weinig licht uit de voeten kan. Het resultaat is onopgesmukt, recht voor zijn raap. De ambulance is een maatschappelijke bezemwagen, zegt de fotograaf. Hij is zelf al eens opgeveegd geweest, toen hij van een ladder viel en zijn rug brak. Duiker was hij toen, maar de ambulancebroeders hebben hem een ander leven in getild. Duiken ging niet meer, hij werd fotograaf. En eerde met dit boek zijn helpers.
Ze zijn niet altijd in beeld, soms is er alleen een hand te zien, of een voet, want hun werk draait om de slachtoffers. We kijken mee in een onttakelde wereld, met mensen in hun kwetsbaarste gedaante, onderaan een trap, op de vloer van een badkamer, in een omwoeld bed, aangesloten aan meters en infusen, gehuld in luiers. Er zijn er voor wie hulp te laat komt, zoals op het beeld van de man, een springer, die onderaan een flatgebouw ligt, de benen merkwaardig gevouwen. De hulpverleners hebben zijn hemd omhooggetrokken, op zijn borst zijn twee gelpads bevestigd voor de defibrillator. Naast hem ligt een doosje met een pocket mask – maar ook mond- op mondbeademing mocht niet meer baten. Het witte laken zal dadelijk over hem heen gelegd worden. Dat zien we een pagina verder. Een wit laken, een politieauto, flatbewoners die vanaf hun galerij naar beneden kijken.
Je wordt een beetje stil van dit boek.
Het maakt de agressie tegen deze hulpverlening – niet een exclusieve Marokkaanse of Amsterdamse aangelegenheid overigens – nog onbegrijpelijker.