Ook hun voertuigen voldoen niet:
§ 5. Uitrusting
Artikel 14
(..)
Transportbegeleiders maken voor het begeleiden van transporten waarvoor een ontheffing als bedoeld in artikel 149 van de wet is verleend, voor zover die begeleiding uit de ontheffing voortvloeit, gebruik van een begeleidingsvoertuig dat voldoet aan de omschrijving in bijlage 3, onderdeel A.
(...)
Bijlage 3
Onderdeel A: eisen als bedoeld in artikel 14, tweede lid
Het begeleidingsvoertuig heeft over een lengte van tenminste 2,50 meter een minimale daklijnhoogte van 1,75 meter.
De kleur van de buitenzijde van het begeleidingsvoertuig is geel RAL 1003, 1004 of 1023.
Het begeleidingsvoertuig is voorzien van geel zwaai- knipper- of flitslicht. Hieronder wordt verstaan verlichting, bestaande uit een set gele signaalverlichting. De verlichting is zodanig gemonteerd dat het signaal kan worden waargenomen rondom het voertuig vanaf een afstand van 25 m vanaf het voertuig, gemeten op 1,50 m boven het wegdek. Ter ondersteuning van de set mag aan de voorzijde van het voertuig symmetrisch ten opzichte van de lengteas van het voertuig op een hoogte tussen 0,40 m en 1,20 m boven het wegdek een set secundaire gele signaalverlichting zijn aangebracht. De zichthoek van de secundaire set is ten hoogste 90°. De secundaire set is alleen in werking wanneer de primaire signaalverlichting is ingeschakeld. De secundaire set mag separaat uitschakelbaar zijn.
Het begeleidingsvoertuig is voorzien van een verlichte transparant als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel bb1, van het Voertuigreglement, welke zodanig op het voertuig is bevestigd dat deze aan de achterzijde goed zichtbaar is.
Opvallende markering van het begeleidingsvoertuig
Contourmarkering:
Het begeleidingsvoertuig is voorzien van volledige contourmarkering aan de zijkanten en de achterkant die voldoet aan de volgende eisen:
De opvallende markering is zo dicht mogelijk bij de rand van het begeleidingsvoertuig aangebracht;
De opvallende markering wordt zo horizontaal en verticaal mogelijk aangebracht, aansluitend op de vorm, structuur, constructie en het gebruik van het begeleidingsvoertuig;
De afstand tussen de opvallende markering aan de achterkant en ieder verplicht remlicht moet ten minste 200 mm bedragen;
De kleur van de opvallende markering is wit of geel aan de zijkanten en rood, wit of geel aan de achterkant;
Het materiaal voor de contourmarkering voldoet aan ECE-reglement nr. 104, klasse C, en is geïnstalleerd overeenkomst hoofdstuk 2, titel 10, § 9 van de Regeling permanente eisen.
Markering zijkanten:
Binnen de contourmarkering zijn de zijkanten voorzien van een markering uitgevoerd als chevronpijlen die naar de voorzijde van het begeleidingsvoertuig zijn gericht, die voldoet aan de volgende eisen:
De afmetingen van het totale gemarkeerde gebied zijn minimaal 1,00 m in de lengterichting van het voertuig en minimaal 0,30 m hoog;
De breedte van de pijlen is 0,10 m, de kleur is afwisselend rood en geel;
Het materiaal voldoet aan ECE-reglement nr. 104, klasse E;
De markering is zodanig aangebracht dat deze geen nadelige invloed heeft op de effectiviteit van de contourmarkering en de verplichte lichten en retroreflecterende voorzieningen. In ieder geval mogen de retroreflecterende chevronpijlen niet meer dan 1/3 deel van de totale oppervlakte binnen de omtrek van de contourmarkering uitmaken.
Markering voorkant:
De voorkant is voorzien van een diagonale markering, uitgevoerd in rode en witte lijnen, die voldoet aan de volgende eisen:
De oppervlakte van het gemarkeerd gebied is minimaal 0,50 m2;
De breedte van de lijnen is minimaal 0,10 m en maximaal 0,12 m;
De lijnen wijzen, onder een hoek van 45° naar boven gericht, symmetrisch naar het verticale mediaanlangsvlak van het voertuig;
Het materiaal voldoet aan ECE-reglement nr. 104, klasse E.
Markering achterzijde:
Binnen de contourmarkering is de achterzijde voorzien van een diagonale markering uitgevoerd in rode en witte lijnen, die voldoet aan de volgende eisen:
De oppervlakte van het gemarkeerd gebied is minimaal 0,50 m2;
De breedte van de lijnen is minimaal 0,10 m en maximaal 0,12 m;
De lijnen wijzen, onder een hoek van 45° naar boven gericht, symmetrisch naar het verticale mediaanlangsvlak van het voertuig;
Het materiaal voldoet aan ECE-reglement nr. 104, klasse E.
Overige eisen:
Elk afzonderlijk deel van het markeringsmateriaal is voorzien van een goedkeuringsmerk als bedoeld in artikel 5.3.57, zesde lid, van het Voertuigreglement.
Het begeleidingsvoertuig mag aan de beide zijkanten zijn voorzien van een bedrijfsnaam of -logo. Deze aanduiding bedraagt op beide zijden ten hoogste 0,40 m bij 0,20 m.De aanduiding is niet retroreflecterend uitgevoerd.
Het begeleidingsvoertuig is aan de voor- en achterkant voorzien van de aanduiding ‘convoi exceptionnel’. De aanduiding heeft een hoogte van ten hoogste 0,20 m en mag niet breder zijn dan het begeleidingsvoertuig. De aanduiding is niet retroreflecterend uitgevoerd.