En nu het antwoord van VROM http://www.cosgan.de/images/smilie/engel/a020.gif[/img] :
http://www.vrom.nl/get.asp?file=Docs/wonen/mg2003_19.pdf (...)
Zoals in onderdeel 3.2 aangegeven, bevatten de voorschriften voor bestaande utiliteitsgebouwen
van het Bouwbesluit 2003 een lager kwaliteitsniveau dan de voorschriften voor nieuwbouw.
Hoofdstuk III van de Woningwet bevat een aanschrijfbevoegdheid (o.m. artikel 17), waarmee
burgemeester en wethouders het treffen van voorzieningen aan een gebouw kunnen opleggen
indien dat bestaande gebouw (wegens strijd met de nieuwbouwvoorschriften) die voorzieningen
noodzakelijk behoeft. Zo’n aanschrijving krachtens artikel 17, eerste lid, van de Woningwet kan er
dan ten hoogste toe strekken dat de betreffende gebruiksfunctie zal voldoen aan het in het
Bouwbesluit 2003 voorgeschreven kwaliteitsniveau voor nieuw te bouwen bouwwerken.
Alhoewel het een gemeentelijke taak is om te bezien bij welke bestaande bouwwerken er een
noodzaak bestaat tot het treffen van aanvullende voorzieningen, mag de toepassing van deze
aanschrijvingsbevoegdheid
niet leiden tot een praktijk waarin generiek verplichtingen worden
opgelegd tot het treffen van aanvullende voorzieningen, in aanvulling op de in het Bouwbesluit
2003 opgenomen voorschriften voor bestaande bouw. Want dan zouden burgemeester en
wethouders generiek een eigen gemeentelijk bouwtechnisch kwaliteitsniveau gaan bepalen,
terwijl de wetgever het bepalen van het in ons land generiek geldende bouwtechnische
kwaliteitsniveau van bouwwerken, ter vereenvoudiging en vermindering van regelgeving, in artikel
2 van de Woningwet heeft toebedeeld aan het rijk.
Daarom kan deze gemeentelijke bevoegdheid slechts worden gebruikt indien deze voorzieningen
in het concrete geval als “noodzakelijk” kunnen worden aangemerkt. Die noodzaak kan
bijvoorbeeld voortvloeien uit een wijziging van het gebruik van een bouwwerk, een specifieke
indeling van een bouwwerk of zeer intensief gebruik van de gebruiksfunctie. Dit kan bijvoorbeeld
voorkomen bij gebruiksfuncties waar sprake is geweest van een gebruik, anders dan waarvoor
die functie destijds is gebouwd. Ook kan gedacht worden aan bestaande bouwwerken waar vaak
sprake is van een zeer intensief gebruik zoals bijvoorbeeld sommige bijeenkomstfuncties
(theaters, horecagelegenheden en kinderopvang) en onderwijsfuncties.
Het genoemde noodzakelijkheidcriterium brengt een specifieke motiveringsplicht bij het
toepassen van de aanschrijvingsbevoegdheid in het concrete geval met zich mee. Indien
burgemeester en wethouders van deze bevoegdheid gebruik maken, moet voor de individuele
gebruiksfunctie aangegeven worden waarom de kwaliteit daarvan in relatie tot het door het
Bouwbesluit 2003 voorgeschreven kwaliteitsniveau in de desbetreffende situatie niet toereikend is
en waarom het noodzakelijk is dat aanvullende voorzieningen getroffen worden.
Hoewel het uitvaardigen van een aanschrijving tot het treffen van aanvullende voorzieningen
noodzakelijk moet zijn, blijft hier sprake van een discretionaire bevoegdheid, waarbij het
“noodzakelijkheidvereiste” ertoe moet leiden dat niet lichtvaardig via het opleggen van
verplichtingen een hoger kwaliteitsniveau dan het in het Bouwbesluit 2003 opgenomen
kwaliteitsniveau voor een bestaand bouwwerk als algemene regel gaat gelden. Het gegeven dat
de in het Bouwbesluit 2003 opgenomen voorschriften voor een bestaand bouwwerk in beginsel
toereikend moeten worden geacht – en het gegeven dat het werkelijke bouwtechnische
kwaliteitsniveau van een gebruiksfunctie dit veelal ruimschoots overtreft – draagt hier aan bij. Dit
brengt met zich dat de desbetreffende bevoegdheid per definitie slechts toepasbaar kan zijn op
een beperkt aantal bijzondere gevallen.
Vastgestelde gemeentelijke beleidsregels zouden kunnen bijdragen aan een deugdelijke
motivering van het noodzakelijkheidvereiste, waarbij wordt opgemerkt dat als een gebruiksfunctie
niet beantwoordt aan die (algemene) gemeentelijke beleidsregels, de noodzaak voor het treffen
van aanvullende voorzieningen voor die individuele gebruiksfunctie nog niet direct bestaat.
Een verwijzing naar het kwaliteitsniveau waarop destijds bouwvergunning voor het bouwwerk is
verleend (het “rechtens verkregen niveau”) zou mogelijk ook een deugdelijke onderbouwing van
de noodzaak tot aanschrijven kunnen zijn. Als uitgangspunt mag worden aangenomen dat als
een gebruiksfunctie eenmaal is gebouwd, de bouwtechnische kwaliteit niet substantieel achteruit
mag gaan. Op een verbouwing zijn de nieuwbouweisen in het Bouwbesluit 2003 van toepassing,
waarbij er in het algemeen geen reden is om ontheffing te verlenen tot onder het kwaliteitsniveau
dat reeds aanwezig is. Maar ook hier geldt dat als een bouwwerk niet (meer) voldoet aan de
destijds geldende voorschriften, dat op zichzelf nog geen noodzaak oplevert voor het treffen van
voorzieningen.
Kort samengevat betekent dit dat bij het uitvaardigen van zo’n aanschrijving per individueel geval
uitdrukkelijk gemotiveerd moet worden:
a. waarom het noodzakelijk is dat aanvullende voorzieningen aan dat specifieke gebouw met
die specifieke gebruiksfunctie getroffen moeten worden, en
b. waarom daartoe juist die specifieke voorzieningen getroffen moeten worden.(...)