http://www.telegraaf.nl/binnenland/8670681/__Wegpompen_vuil_bluswater_gestart__.html?sn=binnenland,buitenland
do 06 jan 2011, 21:18 | lees voor
Waterschap start wegpompen vuil bluswater
BREDA - Het Waterschap Brabantse Delta is donderdag begonnen met het opruimen van vervuild bluswater uit de sloten bij het woensdag door brand getroffen bedrijf Chemie-Pack in Moerdijk. Dat heeft het schap laten weten. Het vervuilde water wordt opgezogen en met tankwagens naar een tank van een afvalverwerkingsbedrijf gebracht.
Uit monsters die donderdagochtend zijn genomen, blijkt dat er hoge concentraties zeer schadelijke stoffen in het slootwater zitten, aldus het schap. Het waterschap raadt het publiek aan uit de buurt te blijven van de sloten.
Intussen handhaaft het waterschap de buffers om te voorkomen dat vervuild bluswater zich verspreidt. Rioolgemalen zijn stilgezet, sloten zijn afgedamd en verbindingen met open water zijn afgesloten.
$$$$$$$$$$!!!
Dat gaat chemiepack een hoop poen kosten....
http://zoeken.rechtspraak.nlLJN: BF8999, Raad van State , 200707345/1 Print uitspraak
Datum uitspraak: 15-10-2008
Datum publicatie: 15-10-2008
Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 6 september 2006 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta (hierna: het dagelijks bestuur) zijn beslissing om op 6 september 2006 bestuursdwang toe te passen ter zake van het zonder vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wvo) en artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van het Uitvoeringsbesluit artikel 1, derde lid, Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: het Uitvoeringsbesluit) in het oppervlaktewater brengen van verontreinigd bluswater op schrift gesteld. Daarbij heeft het dagelijks bestuur beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CZL Tilburg B.V. (hierna: CZL) komen.
(....)
2.6.1. Het dagelijks bestuur stelt zich op het standpunt dat het niet onredelijk is de kosten van de toepassing van bestuursdwang op CZL te verhalen. Het dagelijks bestuur betoogt dat de lozing van verontreinigd bluswater CZL kan worden verweten, omdat op haar als drijver van de inrichting de verantwoordelijkheid rust om maatregelen te treffen om te voorkomen dat - in geval van een calamiteit - bluswater zich kan vermengen met in de inrichting aanwezig verontreinigd water of andere verontreinigende stoffen waardoor vanuit de inrichting verontreinigd bluswater kan vrijkomen en in het oppervlaktewater kan raken. Volgens het dagelijks bestuur heeft CZL dergelijke maatregelen niet in voldoende mate getroffen. Voorts betoogt het dagelijks bestuur dat CZL na het uitbreken van de brand onvoldoende maatregelen heeft getroffen om de verspreiding van de verontreiniging te beperken, bijvoorbeeld door zelf gronddammen in de sloten aan te brengen en ervoor te zorgen dat het verontreinigde water werd weggepompt. Ook overigens bestaat volgens het dagelijks bestuur geen reden om af te zien van het verhalen van de kosten van de toepassing van bestuursdwang op CZL.
2.6.2. Uit het bepaalde in artikel 5:25, eerste lid, van de Awb volgt dat degene die als overtreder van een wettelijk voorschrift wordt aangemerkt, in de regel tevens de kosten verband houdend met de uitoefening van bestuursdwang dient te dragen. Voor het maken van een uitzondering kan aanleiding bestaan, indien kan worden geoordeeld dat de aangeschrevene geen verwijt valt te maken ten aanzien van de ontstane situatie en bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat moet worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene zouden moeten komen. Ook andere bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal. Daarnaast dient te worden afgewogen of in de hoogte van de kosten die gemoeid zijn met het voldoen aan de aanschrijving, aanleiding zou moeten worden gezien om daar geheel of gedeeltelijk van af te zien.
Ten aanzien van de verwijtbaarheid overweegt de Afdeling dat, in tegenstelling tot hetgeen het dagelijks bestuur heeft gesteld, niet is gebleken dat CZL niet de maatregelen heeft getroffen die op grond van de krachtens de Wet milieubeheer en de Wvo verleende vergunningen vereist zijn. Voorts is niet gebleken dat CZL enig verwijt treft met betrekking tot het ontstaan van de brand. De Afdeling is evenwel van oordeel dat CZL na het uitbreken van de brand en in de dagen daarna maatregelen had kunnen treffen ter voorkoming van verdere verspreiding van de verontreiniging in het oppervlaktewater; in zoverre kan niet worden geoordeeld dat CZL geen verwijt valt te maken ten aanzien van de ontstane situatie.
Niet is gebleken van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van CZL zouden moeten komen. Evenmin ziet de Afdeling grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur in de hoogte van de kosten die gemoeid zijn met het voldoen aan de aanschrijving aanleiding had moeten zien om geheel of gedeeltelijk van het verhalen van die kosten af te zien.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het dagelijks bestuur zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verhalen van de kosten van de toepassing van bestuursdwang op CZL niet onredelijk is.Deze beroepsgrond faalt.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Teuben
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
483.