De voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA DEN HAAG
Datum 23 mei 2011
Betreft Stand van zaken aanpak zoönosen
Geachte voorzitter,
Op 12 januari jl. hebben wij met de Tweede Kamer gesproken over de evaluatie van de Q-koorts uitbraak. Naar aanleiding van uw verzoek (uw brief 147716.02) hebben wij toegezegd uw Kamer te informeren over de stand van zaken rondom de aanpak van zoönosen (infectieziekten die van dier op mens kunnen overgaan).
In een brief aan uw Kamer d.d. 20 december 2010 (EK 28 286, D) naar aanleiding van het rapport van de Evaluatiecommissie Q-koorts, is reeds ingegaan op de aanbevelingen uit het rapport. We hebben geconcludeerd dat de samenwerking tussen volksgezondheid en diergezondheid beter moet om (opkomende) zoönosen aan te pakken. Daarom nemen wij maatregelen die leiden tot een geïntegreerde humaan-veterinaire risicoanalysestructuur voor de aanpak van zoönosen, waarin het signaleren van zoönosen tot en met de besluitvorming over de bestrijding goed geborgd is. Daar zijn veel instellingen bij betrokken, elk met een eigen verantwoordelijkheid voor de dierziekte- of humane infectieziektebestrijding. Met die betrokken partijen zijn afspraken gemaakt over het delen van informatie en expertise.
De uitbraak van Q-koorts heeft duidelijk de noodzaak onderstreept om de bescherming van de volks- en diergezondheid met elkaar te verbinden. Uit dit besef zijn door zowel de overheid als de vele betrokken professionals de afgelopen jaren al initiatieven genomen. In 2007 is bijvoorbeeld het Emerging Zoönoses programma (EmZoo) gestart dat in 2010 is afgerond en belangrijke input heeft gegeven voor de in deze brief beschreven nieuwe risicoanalysestructuur. Professionals uit beide domeinen, zowel regionaal als centraal, zijn op bijeenkomsten, symposia en congressen regelmatig inzichten en expertise gaan delen. Overheidsdiensten en -instanties zijn intensiever gaan samenwerken en hebben werkafspraken gemaakt.
Behalve de rol van de overheid als risicomanager is het de rol van de overheid dit proces te faciliteren en voorwaardenscheppend te zijn. Het formaliseren van de samenwerking in een risicoanalysestructuur past bij deze rol. Uiteindelijk zijn het vooral de professionals die de basis moeten leggen voor een adequate risicoanalyse en advisering over bestrijding waarop de overheid zich kan verlaten bij besluitvorming.
Risicoanalysestructuur zoönose
Voor alle elementen van een risicoanalysestructuur (signalering, beoordeling en management) zijn samenwerkingsvormen uitgewerkt welke analoog zijn aan de wijze waarop de humane risicoanalyse bij infectieziekten is georganiseerd.
Doel van de nieuwe risicoanalysestructuur voor zoönosen is dat zoönotische signalen adequaat worden herkend en opgevolgd en er tijdig wordt opgeschaald. Dat doen we door de volgende onderdelen formeel te installeren: signaleringsoverleg zoönosen (SO-Z) responsteam zoönosen (RT-Z) outbreak managementteam zoönosen (OMT-Z) en deskundigenberaad zoönosen (DB-Z) bestuurlijk afstemmingsoverleg zoönose (BAO-Z)
Deze risicoanalysestructuur is er voor zowel crisistijd als voor „vredestijd‟. In de humane infectieziektebestrijding is gebleken dat door het signaleringsoverleg, het responsteam en het outbreak managementteam, taken en verantwoordelijkheden helder verdeeld zijn waardoor het duidelijk is waar de regie ligt. In de humane infectieziektebestrijding heeft het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM de coördinatie. Voor zoönosen is deze structuur uitgebreid met veterinaire expertise van bijvoorbeeld het Centraal Veterinair Instituut (CVI) en aangesloten op de veterinaire bestrijdingsstructuur, waar de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) een centrale rol heeft. Zo is ook bij het bestrijden van zoönosen helder hoe taken en verantwoordelijkheden verdeeld zijn. Ook is hierdoor geborgd dat de juiste wetenschappelijke en praktische expertise wordt samengebracht om over bestrijding van zoönosen goed onderbouwde adviezen te geven. Hierdoor wordt er optimaal gebruik gemaakt van kennis op het gebied van zoönosen, kan er snel gereageerd worden op signalen en is de weg naar besluitvorming goed voorbereid.
Het responsteam, het outbreak managementteam en het deskundigenberaad zoönosen zijn vanaf nu operationeel. Het instellingsbesluit BAO-Z zal binnenkort in de Staatscourant worden gepubliceerd. Hiermee wordt ook de inbreng van en afstemming met de primaire veehouderijsector over technische mogelijkheden en kosteneffectiviteit van de voorgestelde maatregelen geborgd, zoals dat ook door de Evalutiecommissie Q-koorts is aanbevolen. De publieke bestuurlijke partners in het BAO-Z, zoals burgemeesters en GGD‟en, adviseren de beide bewindslieden.
Op basis van deze risicoanalysestructuur wordt door ons nu gezamenlijk de ondersteunende risicocommunicatie uitgewerkt. In de bijlage vindt u een meer gedetailleerde beschrijving van de doelen en samenstelling van de onderdelen van deze structuur.
Van advies naar besluitvorming
De adviesstructuur leidt tot een bestuurlijk advies over de te nemen maatregelen om een zoönose-uitbraak te bestrijden aan de bewindspersonen van de beide betrokken ministeries. Wij besluiten over maatregelen elk vanuit onze eigen verantwoordelijkheid voor het beleidsterrein en de vigerende wetgeving.
Bij zoönosen, waarbij beide verantwoordelijkheden bijeenkomen, is deze verantwoordelijkheidsverdeling verankerd in de Wet publieke gezondheid voor het ministerie van VWS en in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) voor het ministerie van EL&I. Het belang van de volksgezondheid staat voor beide bewindslieden voorop. De regelgeving biedt voldoende mogelijkheid voor de verantwoordelijke bewindspersonen om maatregelen te nemen, waarbij de minister van VWS meebesluit op het terrein van het ministerie van EL&I. Mochten wij niet tot een gezamenlijk besluit kunnen komen, dan vindt de besluitvorming plaats in de ministerraad.
Van besluit naar uitvoering
Direct na ons besluit over de maatregelen worden de betrokkenen op de hoogte gebracht. Daarvoor wordt een „basisoverleg‟ georganiseerd, zoals dat bij het ministerie van EL&I al gebruikelijk is bij een dierziektecrisis. Hierin zijn de verschillende doelgroepen vertegenwoordigd die te maken hebben met de bestrijding van een besmettelijke dierziekte zoals de departementen, de nVWA, het bedrijfsleven, hobbyhouders van dieren, dierenbescherming etc. Omdat zoönosen een risico voor de gezondheid van mensen vormen en de maatregelen ook op mensen betrekking kunnen hebben, kunnen ook patiëntenorganisaties (bijvoorbeeld van risicogroepen) worden betrokken. In dit wederzijds informerend overleg worden de besluiten over de maatregelen verder toegelicht en de consequenties voor de uitvoering ervan besproken. Communicatie over de maatregelen, over de risico‟s voor de volks- en diergezondheid en over de onzekerheden ten aanzien van de risico‟s zullen in het basisoverleg nadrukkelijk aan bod komen. In de praktijk kan het nodig zijn dat de professionals in de dierziekte- en infectieziektebestrijding al gestart zijn met de voorbereidingen en de uitvoering van de maatregelen.
Infectieziektebestrijding aan de humane kant wordt lokaal uitgevoerd. Het RIVM-CIb moet daarom goed op de hoogte zijn van de lokale kennis en kunde. Hiervoor heeft het centrum een netwerk van regionale arts-consulenten, die knelpunten bij het RIVM-CIb op de agenda zetten en zo nodig als verbindingsofficier opereren. Begin 2011 is het initiatief genomen om deze regionale consulentenstructuur uit te breiden met dierenartsen van de nVWA. Hierdoor is zowel de verbinding in de regio gegarandeerd, als de verbinding naar de landelijke zoönosebestrijding vanuit de nVWA en het RIVM-CIb. In diverse regio‟s zien wij multidisciplinaire samenwerkingsverbanden (o.a. artsen, specialisten, dierenartsen, GGD, nVWA) ontstaan die bijdragen aan humaan-veterinaire samenwerking op lokaal en regionaal niveau. GGD-Nederland en de nVWA ondersteunen humaan-veterinaire samenwerking met samenwerkingsprotocollen die de professionals bij de GGD en nVWA houvast bieden. Ook wordt gewerkt aan een digitaal platform, het OneHealth-portal, dat een paraplu voor regionale initiatieven op het gebied van zoönosen is. Zo kan de informatiestroom tussen het werkveld van de humane en veterinaire professionals continu en zonder vertraging samenkomen.
Uit het Emerging Zoönoses project (EmZoo) is ook een lijst voortgekomen met zoönotische dreigingen waarmee wij nu en in de toekomst geconfronteerd kunnen worden. Voor een aantal van deze zoönosen zijn al langer maatregelen ingesteld (bijvoorbeeld BSE) of is nader onderzoek in gang gezet (borrelia burgdorferi, de verwekker van de ziekte van Lyme). Voor andere ziekteverwekkers wordt momenteel bekeken of er nieuwe bestrijdingsmogelijkheden moeten worden ontworpen zoals uitgebreidere monitoringsystemen, ontwikkelen van laboratoriumdiagnostiek, vergroten van alertheid bij zorgverleners en aanpassing van humane of veterinaire meldplicht. Voor Rift Valley Fever (als voorbeeld van een muggenoverdraagbare zoönose) wordt gewerkt aan een gezamenlijk veterinair-humaan beleidsdraaiboek dat indien de ziekte inderdaad in de toekomst op zou duiken, houvast geeft voor alle betrokken actoren.
Overige punten uit het debat in de Tweede Kamer
Alarmprocedure
De Tweede Kamer heeft aangegeven dat voor de toekomstige signalering en tijdige aanpak het belangrijk is dat er voor regionale instanties een alarmprocedure wordt ingericht (motie Van Veldhoven en Wiegman-van Meppelen Scheppink, Tweede Kamer 28286 nr. 457). Daarom is vastgelegd dat een GGD de directeur RIVM-CIb kan vragen een OMT-Z bijeen te roepen en de expertise samen te brengen. Een burgemeester of voorzitter van de veiligheidsregio kan de directeur-generaal Volksgezondheid vragen om een BAO-Z bijeen te roepen. Hiermee geven wij uitvoering aan de motie Van Veldhoven en Wiegman-van Meppelen Scheppink.
Individueel testen van melkmonsters
In onze brief van 3 november 2010 aan de Tweede Kamer (TK 28 286, nr. 441) hebben wij uitgelegd waarom het individueel testen van melkmonsters bij de bestrijding van Q-koorts in 2010 geen goed alternatief zou zijn geweest voor het massaal ruimen van drachtige melkgeiten en melkschapen. In het debat van 12 januari jl. heeft het lid Dijkgraaf (SGP) gevraagd welke rol individueel testen kan spelen in toekomstig beleid bij de beheersing van Q-koorts.
Beide departementen werken gezamenlijk met de nVWA, de deskundigen, de sector en GGD-Nederland aan een beleidsdraaiboek voor Q-koorts (motie Ormel Tweede Kamer 28 286 nr. 434), waarin we ook aandacht schenken aan het individueel testen van dieren op besmette bedrijven. Wij zien het individueel testen met name als instrument waarmee de eigenaar van een besmet bedrijf versneld weer de vrijstatus kan bereiken, waarna maatregelen versoepeld kunnen worden. Om de volksgezondheidsrisico‟s voor omwonenden te beperken zijn ons inziens de vaccinatieplicht en de hygiënemaatregelen van veel groter belang.
Q-koorts is een ziekte die endemisch voorkomt in Nederland. Het vrijmaken van melkgeiten- en melkschapenbedrijven via individueel testen is een langdurig proces waarbij alle dieren vanwege de intermitterende uitscheiding herhaaldelijk getest moeten worden en waarna de positieve dieren afgevoerd worden. Dit gaat gepaard met hoge kosten, maar geeft niet de garantie dat een bedrijf vervolgens vrij blijft. Op dit moment is er nog maar weinig bekend over de besmettingsrisico‟s en de mogelijkheid om besmetting te vermijden. De staatssecretaris van EL&I is bereid om onderzoek hiernaar mee te financieren en is daarover in overleg met de sector. De overweging om al dan niet te investeren om versneld vrij te worden van Q-koorts blijft voor de veehouder zelf.
Cijfers over de omvang van de Q-koortsepidemie
Bij het debat over de evaluatie van Q-koorts vroeg het Tweede Kamerlid Dijkgraaf (SGP) zich af of de cijfers over de omvang van de epidemie vertekend zijn omdat tijdens de epidemie de criteria voor een diagnose Q-koorts zijn aangepast. Het RIVM-CIb heeft in overleg met GGD‟en in februari 2010 de meldcriteria aangepast. Dit werd juist gedaan om goed onderscheid te maken tussen mensen met recent opgelopen Q-koorts infectie en mensen die de infectie eerder hadden doorgemaakt. De aanpassing van de meldcriteria in februari 2010 was dus nodig om een zuiverder beeld van de epidemie van nieuwe Q-koortspatiënten te krijgen. Het ging om twee aanpassingen. De zogenoemde PCR-test, die aanvankelijk niet breed beschikbaar was, is toegevoegd aan de meldcriteria. Ook werden alleen nog meldingen van patiënten opgenomen waarvan de eerste ziektedag niet meer dan 90 dagen geleden was. Het RIVM-CIb heeft ook gekeken wat die aanpassing betekent voor de omvang en verloop van de epidemie. Als deze meldingscriteria vanaf 2007 waren toegepast, dan waren er ongeveer tien procent minder meldingen van Q-koortspatiënten geweest in de periode 2007-2009. Voor de interpretatie van het beloop van de epidemie maakt dit niet uit. De verheffing in 2008 en 2009 is overduidelijk, zo ook het afvlakken van de epidemie in 2010.
De interpretatie van de laboratoriumtesten is complex. Op initiatief van het RIVM-CIb en de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVVM) is de huidige consensus over de laboratoriumdiagnostiek van acute Q koorts gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (Wegdam-Blans et al. 2010).
Tot slot
Wij vertrouwen erop dat de beschreven inrichting van de geïntegreerde humaan-veterinaire risicoanalysestructuur zal leiden tot een deskundige advisering en gedragen besluitvorming bij de aanpak van zoönosen, waarbij de volksgezondheid voorop staat.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
mw. drs. E.I. Schippers
dr. Henk Bleker
BijlageSignalering
Bij de signalering gaat het om tijdig mogelijke bedreigingen voor dier- en volksgezondheid vast te stellen.
Signaleringsoverleg zoönosen (SO-Z)
Signalen kunnen komen uit de natuur, de veehouderij, humane gezondheidszorg, gezelschapsdieren, exoten etc.. Het gaat daarbij in de eerste plaats om signalen uit Nederland maar ook signalen uit buurlanden, Europa en de rest van de wereld worden in de gaten gehouden. Deze signalen worden bijeengebracht in het signaleringsoverleg zoönosen (SO-Z).
Samenstelling
In dit overleg, dat een keer per maand bijeenkomt en onder verantwoordelijkheid van het RIVM-CIb valt, zijn alle disciplines bijeengebracht die mogelijk zoönotische signalen kunnen opvangen. Zo brengt de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) monitoringsgegevens (Veekijker) in uit de dierhouderij en het RIVM-CIb de zoönotische signalen via bijvoorbeeld GGD‟en uit het humane veld.
Doel
In het SO-Z beoordelen de deskundigen structureel regionale, landelijke en internationale signalen van mogelijke zoönotische aard uit verschillende sectoren en dierreservoirs. In het SO-Z wordt bepaald of er naar aanleiding van de signalen acties noodzakelijk zijn. Criteria hiervoor zijn onder meer of de ziektegevallen meer of ernstiger zijn dan normaal, of er lacunes zijn in de behandeling of preventieve maatregelen, of dat de signalen potentieel aanleiding kunnen vormen voor maatschappelijke onrust.
Communicatie
De informatie die in het SO-Z is vertrouwelijk. In het SO-Z moet vrijelijk, vanuit deskundigheid, gediscussieerd kunnen worden. Daar waar het wenselijk is informatie met professionals in het veld te delen, omdat bijvoorbeeld aanvullende informatie over een signaal nodig is of zorgverleners alert moeten worden gemaakt op het vóórkomen van een bepaalde ziekte in een regio, zijn afspraken gemaakt. Deze communicatie verloopt via bestaande kanalen van beide domeinen.
Verschil met eerdere situatie
Na een proefperiode sinds september 2009 in het kader van het EmZoo-programma wordt de werkwijze van het SO-Z geformaliseerd. Deze werkwijze is vastgelegd in een samenwerkingsprotocol.
Beoordeling
Bij de beoordeling van signalen gaat het om in te schatten wat de ernst is van een signaal. Dit is een deskundigenoordeel. Het is een getrapt proces waarbij de mate van ernst en de ervaring met de ziekte het niveau bepaalt van wat er dient te gebeuren. In het SO-Z vindt in feite de eerste gezamenlijke beoordeling plaats. Vervolgstappen in de beoordeling vindt afhankelijk van de ernst van het signaal plaats in: Responsteam zoönosen (RT-Z) Outbreak managementteam zoönosen (OMT-Z) Deskundigenberaad zoönosen (DB-Z) Responsteam zoönosen (RT-Z)
Signalen waarbij sprake is van mogelijk een acute dreiging voor de volksgezondheid, kunnen aanleiding zijn voor een beoordeling door het RT-Z. Het RT-Z wordt pas georganiseerd als signalen daartoe aanleiding geven. Dit kan zijn als een signaal nadere analyse van gegevens vereist, uitgebreidere discussie vereisen of acties behoeven. In het RT-Z wordt onder meer besloten of een bijenkomst van het OMT-Z nodig is en desgewenst worden er vragen geformuleerd voor het OMT-Z.
Samenstelling
Het RT-Z is een te vormen opgeschaald multidisciplinair CIb-team waarbij structurele veterinaire expertise (CVI, GD, Faculteit Diergeneeskunde Universiteit van Utrecht, nVWA) ingeschakeld wordt.
Doel
Het RT-Z adviseert, indien noodzakelijk, binnen enkele dagen over de te volgen strategie op het gebied van onder meer het indammen van verspreiding, mogelijke interventies, diagnostiek en behandeling en communicatie. Hierdoor zal opschaling tijdens een crisis of dreiging van een crisis sneller en adequater kunnen plaatsvinden. In verreweg de meeste gevallen worden zoönotische signalen protocollair door GGD en nVWA afgehandeld. In veel gevallen kan het RT-Z dus direct de benodigde acties (response) in gang zetten.
Communicatie
Communicatie over de signalen verloopt volgens het SO-Z protocol.
Verschil met eerdere situatie
Beoordeling van serieuze signalen in het volksgezondheidsdomein verloopt via een deskundigen responsteam bij het RIVM-CIb. Aan het RT-Z wordt benodigde veterinaire expertise toegevoegd.
Outbreak managementteam zoönosen (OMT-Z)
Ernstige acute zoönotische dreigingen kunnen van dien aard zijn dat ingrijpende beslissingen noodzakelijk zijn. Inhoudelijke argumentatie die hieraan ten grondslag ligt wordt opgesteld in het outbreak managementteam zoönosen (OMT-Z). Dit werkt op dezelfde wijze als het bestaande humane outbreak managementteam.
Doel
Binnen het OMT-Z wordt door humane en veterinaire experts op wetenschappelijke gronden geadviseerd over risico‟s en mogelijke maatregelen. Het OMT-Z brengt wetenschappelijke volksgezondheid, diergezondheid en eventueel entomologische en ecologische kennis over risico‟s bijeen en adviseert het risicomanagement over risico-inschatting, risicomanagementopties en risicocommunicatie. In het advies komt idealiter naar voren welk risico er bestaat, hoe groot dit risico is, welke mogelijkheden er zijn om het risico te verkleinen en in welke orde van grootte de te bereiken resultaten liggen. Daarnaast bevat het advies een inschatting van de mate van (on)zekerheid over het risico en de voorgestelde maatregelen. Het risicomanagement wordt op deze manier optimaal in staat gesteld een heldere, communiceerbare en gedragen afweging te maken.
De directeur RIVM-CIb stelt een OMT-Z samen en zit het voor. Hij heeft daarvoor de directeur CVI, de decaan van de Faculteit Diergeneeskunde en de directeur GD geïnformeerd en vraagt welke deskundigen zij adviseren. Uit het netwerk kunnen humane en veterinaire deskundigen indien nodig op korte termijn bijeen komen. De decaan van de Faculteit Diergeneeskunde is vice-voorzitter van het OMT-Z.
Communicatie
De beraadslagingen in het OMT-Z zijn vertrouwelijk. In het OMT-Z moet evenals in het SO-Z vrijelijk, vanuit deskundigheid, gediscussieerd kunnen worden. Het OMT-Z stelt een schriftelijk advies op dat gericht is aan de directeuren-generaal van VWS en EL&I respectievelijk DG Volksgezondheid en DG Agro. Als het advies niet unaniem is dan worden de verschillende opvattingen weergegeven in het advies. De DG Volksgezondheid van VWS legt het advies voor aan het BAO-Z.
Verschil met eerdere situatie
De afgelopen jaren hebben wij een aantal adviezen ontvangen van deskundigenoverleggen die door de directeur RIVM-CIb bijeen zijn geroepen veelal op verzoek van de betrokken ministeries. Mede naar aanleiding van de ervaringen van de deelnemers van die overleggen zijn de werkwijzen van het RT-Z, OMT-Z en deskundigenberaad zoönosen vastgelegd. Hierdoor zijn de verantwoordelijkheden helder verdeeld en is de regie bij het RIVM-CIb gelegd.
Deskundigenberaad zoönosen
Ook als er geen acute bedreigingen zijn, kan er behoefte zijn aan deskundigenadvies. Deze behoefte kan vanuit de deskundigen zelf komen over nog onbegrepen of onduidelijke signalen, maar ook bij het management, het beleid, vanuit bijvoorbeeld maatschappelijke vragen. Hiervoor is het deskundigenberaad zoönosen dat voor een belangrijk deel qua samenstelling en organisatie overeen zal komen met het OMT-Z.
Managementadvisering
Bestuurlijk Afstemmingsoverleg Zoönosen (BAO-Z)
Doel
De taak van het BAO-Z is om in het geval van een (mogelijke) uitbraak van een zoönose die een bedreiging voor de volksgezondheid vormt de door het OMT-Z geadviseerde maatregelen te beoordelen op bestuurlijke haalbaarheid en wenselijkheid.
Samenstelling
Net als bij het reguliere BAO (bij de humane infectieziektebestrijding) zit de directeur-generaal Volksgezondheid het overleg voor. De directeur-generaal Agro en de Chief Veterinairy Officer van het ministerie van EL&I, de directeur RIVM-CIb, afgevaardigden van GGD-Nederland, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), en de nVWA hebben zitting in het BAO-Z. Ook de betrokken burgemeesters en de veiligheidsregio nemen deel. Deze publiek bestuurlijke partners stellen een advies op aan beide bewindslieden.
Eén van de aanbevelingen in het evaluatierapport over Q-koorts betreft het samen met het bedrijfsleven oplossen van de crisis. De inbreng van de veehouderijsector over technische mogelijkheden, communicatie met de achterban en kosteneffectiviteit van de voorgestelde maatregelen vinden wij van groot belang. Vertegenwoordigers van de betrokken veehouderijsectoren of het bedrijfsleven zullen daarom worden gevraagd om bij het begin van het bestuurlijk overleg hun expertise in te brengen om zo tot een breed gedragen advies aan de verantwoordelijke bewindspersonen te komen.
De voorzitter van het BAO-Z kan, als de voorgestelde maatregelen daar aanleiding toe geven, ook expertise inroepen van vertegenwoordigers van een patiëntenorganisatie. Bijvoorbeeld patiënten met een aandoening of beperking die een verhoogd risico geeft op infectie met, of complicaties van, de betreffende zoönose. De vertegenwoordigers van de veehouderijsectoren en patiëntenorganisaties worden dus geraadpleegd door het BAO-Z maar maken daar geen deel van uit. Om tot een zuivere bestuurlijke afweging te komen stellen de leden van het BAO-Z hun advies aan de bewindspersonen op zonder de aanwezigheid van belanghebbende partijen uit de veehouderijsector en patiëntenorganisaties.
Communicatie
Het advies van het BAO-Z is vertrouwelijk tot na het besluit van de betrokken bewindslieden. Bij het bekend maken van de maatregelen zal niet alleen aandacht worden geschonken aan de risico‟s voor de volks- en diergezondheid, maar ook over de onzekerheid daarover, en de mate waarin maatregelen en handelingsperspectieven risico‟s reduceren (en de onzekerheid daarover).
Verschil met eerdere situatie
Ook tijdens de Q-koorts zijn de ministers van VWS en toenmalig LNV geadviseerd door een bestuurlijk overleg waarin deze bestuurders vertegenwoordigd waren. Afwijkend van het reguliere BAO zal het BOA-Z zowel de minister van VWS als de staatssecretaris van EL&I adviseren. De veehouderijsector wordt gevraagd in het BAO-Z input te geven over technische mogelijkheden en kosteneffectiviteit van de voorgestelde maatregelen. Patiëntenverenigingen worden actief betrokken indien dit het handelingsperspectief voor patiënten vergroot.
Voorzorg
De betrokken bewindslieden hanteren bij de besluitvorming het voorzorgbeginsel als bestuurlijk principe tegen de achtergrond van andere bestuurlijke principes, zoals proportionaliteit, non-discriminatie en afweging van baten en lasten. Dit is uiteengezet in de kabinetsreactie op het WRR-advies “Onzekere veiligheid” en het Gezondheidsraadadvies ”Voorzorg met rede” (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 28 089, nr. 23). Dat betekent dat steeds een afweging moet worden gemaakt tussen de risico‟s voor de volksgezondheid enerzijds en de effectiviteit en de maatschappelijke gevolgen van de bestrijdingsmaatregelen anderzijds. Zo‟n afweging zal vaak met grote onzekerheden omgeven zijn. Die onzekerheid zal ook in de communicatie over handelingsperspectieven worden benoemd.
http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/05/23/kamerbrief-over-stand-van-zaken-aanpak-zoonosen/pg-3065500.pdf