GGD: 'Nazorg Ridderhof soms onvoldoende'ALPHEN AAN DEN RIJN - Een groep nabestaanden van slachtoffers en getuigen van de schietpartij in winkelcentrum De Ridderhof in Alphen aan den Rijn, zegt niet de zorg te krijgen die ze nodig heeft.
Dat blijkt uit een onderzoek van de GGD Hollands Midden. Van de 210 mensen die een vragenlijst van de gezondheidsdienst hebben ingevuld, gaat het met 37 nog niet goed. Negen van hen vinden dat ze te weinig, of niet de juiste zorg krijgen.
Van de 793 vragenlijsten zijn er echter maar 210 teruggestuurd. Daarmee kan de GGD niet garanderen dat het een representatief onderzoek is.
Eind juni gaan de GGD, de politie en andere partijen om tafel om de problemen met de hulpverlening te bespreken. Op zaterdag 9 april 2011 schoot Tristan van der Vlies in het winkelcentrum De Ridderhof in Alphen aan den Rijn zes mensen en zichzelf dood.
Klik
hier voor het rapport.
http://www.omroepwest.nl/nieuws/ggd-nazorg-ridderhof-soms-onvoldoende
SamenvattingOp 9 april 2011 heeft een 24-jarige man zich schietend met een semiautomatisch wapen een weg gebaand over een parkeerterrein en in het winkelcentrum De Ridderhof in Alphen aan den Rijn. Hierbij vielen zes dodelijke slachtoffers en zestien gewonden, waarvan vier ernstig. De schutter pleegde zelfmoord. In het kader van haar wettelijke taak en op basis van een advies van het RIVM, heeft de
gemeente Alphen aan den Rijn aan de GGD Hollands Midden opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren onder de getroffenen en betrokkenen van het schietincident. Het doel van het onderzoek is inzicht verschaffen in de gevolgen van het schietincident voor de lichamelijke en psychische gezondheid en in de zorgvraag en –zorgbehoefte van getroffenen en betrokkenen. De selectie voor de
onderzoekspopulatie is gemaakt op basis van de lijst met genodigden voor de herdenkingsdienst en de CRIB-lijst met geregistreerde getuigen. Eerstehulpverleners, politieagenten en het winkelpersoneel zijn via hun eigen organisaties opgeroepen om zich op te geven voor het onderzoek. Een selectie uit het GBA voegde direct omwonenden toe aan de onderzoekspopulatie. Op 28 oktober, zes maanden na het schietincident, is een brief met vragenlijst naar 793 personen gestuurd. De respons bestaat uit 210 personen (26%), 86 mannen en 124 vrouwen. De respondenten zijn in te delen in vier groepen:
90 getuigen die tijdens het incident ter plekke waren,
43 nabestaanden, familieleden van getuigen of andere naasten die niet ter plekke waren,
38 hulpverleners die ter plekke waren of dezelfde dag slachtoffers hebben verzorgd of opgevangen en
39 omwonenden die niet ter plekke waren en geen naaste of hulpverlener zijn.
Van de 210 respondenten wonen 58 niet in Alphen aan den Rijn. De representativiteit van de respondenten voor alle getroffenen en betrokkenen van het schietincident, is niet gegarandeerd omdat wellicht niet iedereen van de doelgroep is bereikt. Bovendien is de respons van de aangeschreven groep laag. Voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van de resultaten voor de getroffenen als geheel.
Iets minder dan de helft van de getuigen en naasten en een aantal hulpverleners hebben sterke vermijdings- en herbelevingsgevoelens. Daartegenover staat dat negen op de tien getuigen en naasten en alle hulpverleners hun eigen situatie naar eigen zeggen redelijk tot goed aan kunnen. Met ongeveer een kwart van de getuigen en naasten en met een enkele hulpverlener gaat het naar eigen zeggen ‘minder goed’, totaal 37 respondenten. Of het met een respondent ‘goed’ of ‘minder goed’ gaat, heeft een sterk verband met wat men op die bewuste 9 april heeft gezien en meegemaakt. Er is geen verband met eerdere schokkende gebeurtenissen, ook niet als deze met geweld gepaard gingen.
De respondenten met wie het ‘minder goed’ gaat, rapporteren sterkere vermijdings- en herbelevingsgevoelens, hebben het gevoel de situatie minder goed aan te kunnen, beoordelen de eigen gezondheid slechter, rapporteren meer gezondheidsklachten, die ook als meer belastend worden ervaren, hebben een groter gevoel van onveiligheid, rapporteren meer slaapproblemen en hebben een hoger risico op angst- en/of depressieklachten. De meerderheid vindt dat de eigen gezondheid achteruit is gegaan en schrijft deze verslechtering toe aan klachten die met het schietincident te maken hebben. Ondanks dit alles is een groot deel van de respondenten met wie het ‘minder goed’ gaat, tevreden met het ‘leven als geheel’. De respondenten met wie het ‘minder goed’ gaat, ervaren voldoende erkenning en steun van de mensen in hun directe omgeving. Zij hebben vaker dan de groep met wie het ‘goed’ gaat, contact gehad met professionele zorgverleners, vooral met de huisarts, psycholoog of psychiater, bedrijfsarts en maatschappelijk werk. Voor wat betreft de zorgbehoefte zijn de respondenten met wie het ‘minder goed’ gaat, in te delen in drie ongeveer even grote groepen. De eerste groep is in behandeling voor een specifieke gezondheidsklacht en/of krijgt hulp of ondersteuning bij de verwerking van de gevolgen van het schietincident. De tweede groep is niet (meer) in behandeling en ontvangt geen professionele hulp of ondersteuning, maar vindt dat ook niet nodig.
Tenslotte rapporteert de derde groep dat zij niet de behandeling of hulp krijgt waar ze behoefte aan heeft. Tweeënzeventig respondenten hebben thuiswonende kinderen. Ongeveer een kwart van de ouders heeft naar aanleiding van het schietincident contact gehad met een professionele zorgverlener ten behoeve van hun kind(eren). Meestal was dit met slachtofferhulp. Slechts een enkeling rapporteert niet de zorg voor hun kind(eren) te krijgen waar ze behoefte aan hebben. De meerderheid van de respondenten heeft één of meer bijeenkomsten bezocht, die voor de hele of delen van de doelgroep zijn georganiseerd. Voor de meesten van hen zijn de bijeenkomsten van nut geweest voor de verwerking van de gebeurtenis.
Aanbevelingen op basis van de resultaten staan in een brief van de directeur van GGD Hollands Midden aan het college van Burgemeester en Wethouders van Alphen aan den Rijn
Hoofdstuk 8 ConclusiesWe kunnen niet garanderen dat de respondenten volledig representatief zijn voor alle getroffenen en betrokkenen van het schietincident. Wellicht hebben we niet iedereen van de doelgroep bereikt en de respons van de aangeschreven groep was laag. Onderstaande conclusies zijn in de eerste plaats van toepassing op de respondenten zelf en voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van de resultaten voor de getroffenen als geheel.
Impact en gevolgen voor gezondheidDe gevolgen van het schietincident op 9 april 2011 in De Ridderhof in Alphen aan den Rijn spelen zes maanden na de gebeurtenis nog een aanzienlijke rol in het leven van de respondenten. Er wordt nog door velen over gesproken en zij ervaren daarbij in grote meerderheid erkenning en steun uit hun omgeving. De bijeenkomsten die door de gemeente zijn georganiseerd hebben voor de meerderheid een positieve bijdrage geleverd aan de verwerking. Vier op de tien getuigen en naasten en één op de zeven hulpverleners hebben sterke vermijdings- en herbelevingsgevoelens. Desondanks kunnen alle hulpverleners en de meerderheid van de getuigen en naasten, de situatie redelijk tot goed aan.
Er is een relatief kleine groep van ongeveer een kwart van de getuigen en naasten en enkele hulpverleners met wie het naar eigen zeggen ‘minder goed’ gaat. Dit komt tot uitdrukking in een slechtere ervaren
gezondheid, het rapporteren van veel gezondheidsklachten, vooral psychische, die als belastend worden ervaren en een groter gevoel van onveiligheid. Daarnaast is het risico op angst- en/of depressieklachten in deze groep hoog en komen slaapproblemen veel voor. De meerderheid vindt dat hun gezondheid achteruit is gegaan en schrijft deze verslechtering toe aan klachten die te maken
hebben met het schietincident. Ondanks dit alles zijn acht op de tien respondenten met wie het ‘minder goed’ gaat, tevreden met het leven als geheel.
Zorggebruik Het zorggebruik van de respondenten is relatief hoog vergeleken met de algemene bevolking, ook al in de periode voor het schietincident. Van de respondenten met wie het ‘minder goed’ gaat, heeft iedereen naar aanleiding van de gebeurtenis contact gehad met een zorgverlener. De meerderheid heeft contact gehad met slachtofferhulp, maar ook de huisarts en de psycholoog of psychiater is door de helft bezocht. De respondenten met wie het ‘goed’ gaat, hebben in (veel) mindere mate contact
gehad met een zorgverlener. Ook zij hebben het meeste contact gehad met slachtofferhulp.
ZorgbehoefteVoor wat betreft de zorgbehoefte zijn de respondenten met wie het ‘minder goed’ gaat, in te delen in drie groepen die min of meer even groot zijn. De eerste groep is in behandeling voor een specifieke gezondheidsklacht of krijgt hulp of ondersteuning bij de verwerking van de gevolgen van het schietincident. De tweede groep is niet in behandeling en ontvangt geen professionele hulp of
ondersteuning, maar vindt dat ook niet nodig. Tenslotte is er een groep die niet de behandeling of hulp krijgt waar wel behoefte aan is. In de groep met wie het ‘goed’ gaat, geldt dit laatste slechts voor een enkeling.
AanbevelingenDe aanbevelingen ten behoeve van de getroffenen en betrokkenen staan in een brief van de directeur van de GGD Hollands Midden aan het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Alphen aan den Rijn