De verpleegkundige is als multicentralist werkzaam bij de MKA Zeeland. Hij had in de nacht van 5 op 6 april 2011 tezamen met een collega dienst op de meldkamer, een gemeenschappelijke meldkamer voor alle acute hulpvragen voor de brandweer, de geneeskundige hulpverlening, waaronder de inzet van ambulances, en de politie. De centralisten op de meldkamers gebruiken voor de triage, ter beoordeling van de vraag of en zo ja met welke urgentie een ambulance-indicatie aanwezig is op basis van de door de melder aangegeven klachten, het DABC-protocol (Disability-Airway-Breathing-Circulation) en als naslagwerk de LSMA (Landelijke Standaard Meldkamer Ambulancezorg).
Nadat patiënte op 5 april 2011 haar waarnemend huisarts had geconsulteerd en deze in verband met een luchtweginfectie het antibioticum Ciproxin had voorgeschreven, hebben zij en haar vriend in de nacht van 5 op 6 april 2011 het meldnummer 112 gebeld met het verzoek om hulp.
Er zijn in die nacht rond 3.00 uur kort na elkaar twee gesprekken met de meldkamer geweest. Het eerste was tussen de vriend van patiënte en een collega van de verpleegkundige, waarbij de verpleegkundige aan de zijde van die collega het gesprek in grote lijnen volgde; in het tweede gesprek heeft eerst patiënte en daarna haar vriend met de verpleegkundige gesproken.
Zowel de collega van de verpleegkundige in het eerste gesprek als de verpleegkundige in het tweede gesprek hebben geoordeeld dat er geen indicatie was voor een ambulance en hebben geadviseerd de huisartsenpost te bellen. In het tweede gesprek merkte de verpleegkundige dat de vriend van patiënte tijdens het eerste gesprek het telefoonnummer van de huisartsenpost niet goed had opgeschreven. Hij heeft het nummer opnieuw opgegeven.
Vervolgens is er die nacht om 3.20 uur telefonisch contact geweest tussen patiënte en haar vriend met de huisartsenpost en om omstreeks 6.50 uur weer met de meldkamer. Bij de meldkamer had intussen een andere centralist dienst.
In de ochtend van 6 april 2011 heeft patiënte haar huisarts geraadpleegd, die haar na onderzoek heeft verwezen naar een longarts. Patiënte is die ochtend opgenomen in het ziekenhuis, met een dubbelzijdige longontsteking. Na een verblijf daar is patiënte enige tijd opgenomen geweest in een ander ziekenhuis en is zij vervolgens naar het eerste ziekenhuis teruggekeerd, waar zij op 23 april 2011 is overleden.
Naar aanleiding van een melding van klagers bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft de Inspectie onderzoek gedaan naar de wijze waarop de MKA Zeeland deze melding heeft geanalyseerd en verbetermaatregelen heeft toegepast. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Inspectie de meldkamer ambulancezorg van Zeeland onder verscherpt toezicht gesteld.
De klacht van de ouders van patiënte bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Den Haag luidt dat de verpleegkundige onzorgvuldig en nalatig is geweest bij ernstige alarmsymptomen bij patiënte. Voorts achten de ouders het handelen door de verpleegkundige in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Volgens de ouders waren, toen hun dochter een beroep deed op de meldkamer, de onderdelen A (Airway) en B (Breathing) van het toepasselijke DABC-protocol niet in orde, nu er sprake was van pijn in de bovenbuik, hartkloppingen en benauwdheid. Als gevolg van de onjuiste beoordeling door de verpleegkundige heeft patiënte onvoldoende hulp gekregen. Bovendien waren hun dochter en haar vriend extra kwetsbaar als mensen die speciaal onderwijs hadden genoten en is bij de dochter sprake van een mentale retardatie, aldus de ouders.
Volgens de verpleegkundige heeft hij tijdens zijn gesprek met patiënte met gebruikmaking van het DABC-protocol vastgesteld dat er geen ambulance-indicatie was, maar er wel medische hulp nodig was. Hij stelt onder meer te hebben geconstateerd dat patiënte een goede effectieve ademhaling had (onderdelen A en B van het DABC-protocol). Hij vond haar wel hees, maar alert spreken en hoorde de ademhaling. Volgens hem zijn milde kortademigheid en hartkloppingen, ook volgens de LSMA, geen indicatie voor een ambulance. De buikpijn bestond al langer en vormde volgens hem daarom ook geen ambulance-indicatie. De situatie was niet levensbedreigend. De verpleegkundige stelt dat hij patiënte terecht naar de huisartsenpost heeft verwezen. Hij betwist dat hij heeft gezegd dat patiënte op een later tijdstip haar huisarts moest bellen.
Bij nalezing door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van de transcriptie van de gesprekken tussen patiënte, haar vriend en de verpleegkundige blijkt niet dat er een indicatie was voor een ambulance.
Het DABC-protocol toetst of de patiënt zonder ambulancevervoer direct noodzakelijke zorg zal ontberen. De verpleegkundige stelde met behulp van het protocol vast dat deze patiënte aanspreekbaar was, zelfstandig kon ademen en niet hevig benauwd was.
Het College honoreert het verweer van de verpleegkundige dan ook. Wel was er medische hulp nodig. Naar het oordeel van het College heeft de verpleegkundige de daartoe nodige maatregelen genomen. Hij heeft al snel in zijn gesprek met de vriend van patiënte gevraagd of hij de huisartsenpost al had gebeld en heeft, toen hij hoorde dat dat niet was gelukt, het genoteerde telefoonnummer gecontroleerd en gecorrigeerd en heeft geadviseerd dat nummer te bellen. Het is niet gebleken dat de verpleegkundige had moeten concluderen dat patiënte of haar vriend een verstandelijke beperking had die aanleiding had moeten zijn voor een andere handelwijze.
De ouders van patiënte stellen dat de verpleegkundige ook verantwoordelijk was voor de beslissing van diens collega die de eerste melding aannam, om geen ambulance te sturen, nu die collega geen verpleegkundige achtergrond heeft. De verpleegkundige heeft gesteld dat hij en zijn collega, als nevengeschikten, niet voor elkaars beslissingen verantwoordelijk zijn, maar dat zij wel naast elkaar zaten, elkaar konden horen, zij de eerste melding samen hebben besproken en zij het erover eens waren dat er geen indicatie was voor een ambulance, maar wel voor een verwijzing naar de huisartsenpost. Nu de verpleegkundige zeer kort na de eerste melding zelf de tweede melding aannam en tot dezelfde conclusie kwam, bevat de beoordeling van het College dat de verpleegkundige toen juist heeft gehandeld tevens de beoordeling dat hij zijn collega niet had behoeven te corrigeren.
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft de klacht afgewezen.