Ik wordt naar de dichtstbijzijnde opvangplaats geloodst en opgevangen door EHV-ers van de Arena. Ik wordt op een betonnen steun neergezet en… verlaten. Niemand die meer naar me om kijkt. Hoeft ook niet, want ik heb geen hulp nodig. Ik zoek alleen mijn vriendin maar en die kan ik hier niet vinden. Dus ik sta op en zoek verder.
Zoveel mensen, zoveel hulpverleners, maar mijn vriendin zie ik niet. De tijd verstrijkt, de wanhoop groeit en de tranenvloed blijft.
Zo nu en dan brengt een hulpverlener me tot vlak voor de SIGMA-tent en steeds weer laten ze me aan mijn lot over. Mijn wanhoop neigt naar paniek. Ik loop verdwaasd tussen alle ambulances door. Verpleegkundigen, chauffeurs, MMT-leden… allemaal kijken ze even, maar niemand doet iets! Opvang moet wederom komen van de EHV-ers van de Arena, die nemen nog de moeite me steeds naar de tent terug te brengen.
Er zijn er zoveel die me steeds weer tegenkomen, dat ik eigenlijk niet eens meer weet wie me uiteindelijk de tent binnen brengt.
“Zet deze mevrouw maar even in de tent. Ze is zo verschrikkelijk in de war, dat ze steeds weer aan de wandel gaat. Ze heeft geen benul van wat er allemaal gebeurt.”
En zo komt het dat ik op een brancard terecht kom. Ze willen dat ik ga liggen. Maar dat wil ik niet, dan kan ik niet meer naar buiten kijken. En stel dat mijn vriendin toch nog langs loopt. Nee, ik blijf zitten… wat er ook gebeurt.
“Ik moet nu echt weg, mijn vriendin is hier nog ergens. Ik moet haar zoeken.”
“Misschien is uw vriendin in een andere tent terecht gekomen”, probeert meneer Sigma.
“Dan ga ik daar wel even zoeken.” Maar voordat ik van de brancard af kan wippen om mijn zoektocht voort te zetten, staat meneer Sigma vlak voor me om me tegen te houden. En met engelengeduld blijft hij op me in praten toch vooral in de tent te blijven, zodat ik geholpen kan worden.
Zonder enorm stennis te maken, ga ik hier niet weg komen. En aangezien dat niet in de casus staat, houd ik me gedeisd en blijf ik verdrietig staren naar alles wat langs loopt, hopend dat mijn vriendin op enig moment voorbij komt.
En er komt genoeg langs! Alle mensen uit mijn bus zitten voor de tent en al die mensen verdwijnen langzaam maar zeker… waarheen? Geen idee. Maar gezien het tijdstip zou dat best wel eens de bus naar huis kunnen zijn.
Als nog een behoorlijke tijd verstreken is en ik al een tijdje geen bekenden meer heb zien langs komen, begin ik me wat ongemakkelijk te voelen. Straks ga ik serieus een bus missen.
Nou lopen er genoeg bekenden rond op dit terrein… thuis kom ik wel. Maar wat als ik degene ben op wie die bus nu staat te wachten? Da’s gênant!
“Het gaat alweer wat beter”, piep ik tegen meneer Sigma.
“Doe maar rustig, we vinden je vriendin wel.”
“Ik zoek haar zelf wel. Echt, ik voel me goed.”
Meneer Sigma schudt met een meelijdende glimlach zijn hoofd, alsof hij denkt: ‘arm vrouwtje, ze is helemaal de weg kwijt’.
Wat hij niet weet is dat ik mijn bus kwijt ben als ik hier nog lang blijf hangen.
“Ik moet nu echt weg hier”, probeer ik een laatste maal.
“Ssssst”, sust hij. “Er komt zo een ambulance vrij.”
Heb ik dat…
Voor het eerst sinds ik buiten ben zet ik mijn liefste glimlach op. “Je begrijpt me niet. Ik moet nu weg hier. Ik mis straks serieus mijn bus”.
Meneer Sigma lacht. “Oh, echt! Je mist echt je bus. Ik dacht… Goed, ik ga mijn best doen voor je.”
Lachend loopt hij naar de verpleegkundige toe, die nog niet de moeite heeft genomen naar me te kijken. Hij smoest wat met haar en komt weer naar me toe.
“Hier”, zegt hij. “Pak nog een deken mee. Het is hartstikke koud buiten.” Toegewijd slaat hij de deken om me heen en begeleidt me naar de bus die naast de tent klaar staat. Nog even snel roep ik een ‘bedankt’ en dan rijdt de bus weg.
Wordt mijn volgende vraag: waar gaan we heen?
Onder begeleiding van motoragenten rijdt de bus verder… en verder.
“Waar gaan we heen?” vraag ik aan een ander die tegenover me zit. Hij haalt zijn schouders op. Dit gaat lekker. Heb ik alles uit de kast gehaald om uit die ambulance te blijven, bevind ik me in een bus met bestemming onbekend. Ik probeer een van de anderen uit mijn bus mobiel te bereiken… niets.
Zucht.
Ik besluit me erbij neer te leggen. Als het echt mis loopt, dan zoek ik wel iemand die ik ken en die kijk ik dan wel extra lief aan. Wellicht dat ik dan vandaag nog thuis kom.
We komen aan bij een sporthal. Dat is goed! Een sporthal werd genoemd in de casus. Twee zelfs. Een groene en een rode. Deze is grijs.
Ik zucht wederom.
Ik wordt de bus uitgeholpen en met zorg omringd naar een tafel gebracht. Registratie! Da’s mooi, ook dat stond in de casus. Komt het misschien nog goed.
“Hey, ben je weer lastig?” Ik kijk op… recht in de ogen van een Sigma-bekende van mij. Ik lach lief naar hem… kan hem immers nog nodig hebben. Stel dat ‘ie me thuis moet brengen…
Inmiddels word ik op een stoel gezet.
Terwijl mijn gegevens worden gevraagd, blijven mijn ogen schichtig rond gaan, op zoek naar de vriendin en inmiddels ook naar bekenden van welke aard dan ook.
“Gaat het wel met je?” De dame achter de tafel kijkt me bezorgd aan. Ik knik, maar blijf zoeken.
“Is dit echt?” Ze maakt zich oprecht bezorgd.
“Ik weet niet, is dit niet echt?” Doorspelen tot psychische hulp. Maar ze hebben hier geen hulp.
“Je mag hier stoppen met spelen hoor.” De dame is zichtbaar opgelucht dat ik ook nog ‘normaal’ kan doen. Tja, je zult maar te maken krijgen met getraumatiseerde mensen aan je tafel… dat past even niet hoor.
Het eind komt voor mij behoorlijk abrupt. Ik had nog wel even psychisch willen doen… maar het houdt op.
Met toch geringe opluchting zie ik ineens een hele groep mensen uit mijn bus. Ze kijken niet boos, ik ben nog op tijd.
Dat ze wel boos kunnen worden blijkt, als we vanaf dat moment nog anderhalf uur mogen wachten op een andere inzittende die zich door een ambulance naar het UMC heeft laten brengen en daar gewillig meewerkt aan een volledig neurologisch onderzoek, alvorens ze zich bedenkt dat ze wellicht beter had kunnen aangeven dat ze een bus te halen had.