de normen zijn vast gelegd in
de wegenverkeerswet:
Artikel 13.
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld betreffende het gedrag van verkeersdeelnemers.
2. In de bij die algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen kunnen bij ministeriële regeling voorschriften ter uitvoering van die regels worden vastgesteld.
het RVV:
Artikel 29.
1. Bestuurders van motorvoertuigen ten dienste van politie en brandweer, ziekenauto's en motorvoertuigen van andere door Onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten voeren blauw zwaai- of knipperlicht en een twee- of drietonige hoorn om kenbaar te maken dat zij een dringende taak vervullen.
2. Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld betreffende het blauwe zwaai- of knipperlicht en de meertonige hoorn.
Artikel 30.
1. Bestuurders van motorvoertuigen, die voor nader aan te geven werkzaamheden worden gebruikt, voeren onder nader aan te geven omstandigheden tijdens deze werkzaamheden geel zwaai- of knipperlicht. De in artikel 29, eerste lid, genoemde bestuurders mogen in die gevallen in plaats van geel zwaai- of knipperlicht, blauw zwaai- of knipperlicht voeren.
2. Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld betreffende het gele zwaai- of knipperlicht en de werkzaamheden en omstandigheden waarbij deze signalen worden gevoerd.
Regeling optische en geluidssignalen:
Artikel 3
De volgende signalen moeten als volgt zijn uitgevoerd:
1. blauw zwaailicht of blauw knipperlicht:
op een motorvoertuig:
licht aan de bovenzijde van het voertuig, dat rondom licht uitstraalt dan wel twee lichten, indien door de bouw van het voertuig één licht niet uit alle verkeersrichtingen voldoende zichtbaar is;
op een motorfiets:
in plaats van het licht als bedoeld voor een motorvoertuig mag ook een licht aan de voorzijde van het voertuig zijn aangebracht, dat zowel aan de voorzijde als opzij goed zichtbaar is;
motorvoertuig ten behoeve van de brandweer:
aan de voorzijde van het voertuig mag op een hoogte van 1,20 m boven het wegdek bovendien één licht worden gevoerd, indien door de bouw van het voertuig het aan de voorzijde bevestigde licht niet kan worden waargenomen door op korte afstand vóór het voertuig rijdende bestuurders;
2. tweetonige hoorn:
een hoorn die achtereenvolgens de tonen b en e aangeeft in een geluidsterkte van tenminste 100 decibel;
3. drietonige hoorn:
een hoorn die achtereenvolgens de tonen c - e - g - e aangeeft;
4. geel zwaai- of knipperlicht:
één geel zwaai- of knipperlicht aan de bovenzijde van het motorvoertuig dan wel twee gele zwaai- of knipperlichten, indien door de bouw van het voertuig één licht niet uit alle verkeersrichtingen voldoende zichtbaar is;
5. De meting van de geluidssterkte van de meertonige hoorns vindt plaats overeenkomstig Hoofdstuk 11 van de Regeling toelatingseisen.
Hier heb ik ze nog een keer op een rijtje gezet.