Hoofdstuk 13 uit Mannen van Water en Vuur
Door Hermann Q Molenkamp
Naar een idee van Arie Frauwenfelder
Een afschuwelijke kerstdag
Alle mannen die op deze eerste kerstdag autospuit 0-0 zullen bemannen zijn keurig op tijd binnen. Ook vandaag is een kop koffie het eerste hoogtepunt. Daar brengt een feestdag geen verandering in. Terwijl Bas van zijn koffie geniet, laat hij zijn ogen over de vijf mannen dwalen. Hoewel vier van hen afkomstig zijn van andere autospuiten kent hij ze allemaal vrij goed. Allereerst is er natuurlijk Bob, die na de koffie met een collega gaat beginnen aan de voorbereidingen voor de kerstmaaltijd. Naast hem zit Fred, een serieuze, wat bedachtzame en uiterst betrouwbare man met veel ervaring. Dan is er Renee, een jonge collega, die niet bang is om initiatief te nemen en zich graag laat horen. Hij is net vader geworden en vormt, samen met Fred, de aanvalsploeg. Aan het einde van het rijtje zitten Frans en Karel, twee oudere collega’s die de pensioengerechtigde leeftijd naderen. Karel is de chauffeur en Frans vormt samen met Bob de waterploeg. Bas knikt tevreden. Met deze mannen zal hij deze kerstdag wel doorkomen. Iets verderop zitten de mannen van de kraanwagen en de hoogwerker.
Na de koffie met een stuk kerstkrans gaan de jongere mannen een partijtje zaalvoetballen in de sportzaal. De anderen gaan klaverjassen of pakken een boek. Zo hebben alle mannen hun eigen manier om de ochtend van eerste kerstdag door te komen.
Als de tafel is afgeruimd na de uitgebreide kerstlunch, loopt Bas naar Bob toe: “Heb je even tijd? Ik wil met je praten.”
Bob knikt. “Maar niet te lang, want ik heb nog flink wat te doen in de keuken.”
De twee lopen naar de kamer van de brandmeester waar ze kunnen praten zonder gestoord te worden. Bas valt meteen met de deur in huis. “Hoe gaat het nu met je?”
“Hoe bedoel je?” Bob weet heel goed waarover Bas wil praten, maar ontwijkt een direct antwoord.
“Nou, met je scheiding en zo.” Bas aarzelt even. “En … met je werk bij de autospuit.”
Er valt even een stilte.
“Die scheiding ... die is nog niet officieel. Ik hoop nog steeds dat Truus bij me terugkomt. En met mijn werk gaat het volgens mij wel goed.” Bob kijkt Bas recht in de ogen. “Of vind jij dat ik het niet goed doe?”
Bas weet dat hij nu volkomen eerlijk moet zijn. Als hij gaat draaien komt er van het gesprek niets terecht. “Op je werk heb ik niets aan te merken, maar ik vraag me af of je niet wat al te snel van de kook bent. Denk maar eens aan dat jongetje bij die brand in de Uilebomen. Toen was je toch even flink van de kaart.”
“En jij vindt dat dat niet kan?”
“Dat zeg ik niet, maar ik vraag me wel af of jij niet een tijdje naar een wat rustiger baantje moet tot je die scheiding beter hebt verwerkt.”
“Doe me dat niet aan!” Bob schiet overeind. “Dat zou me pas echt de das om doen. Laat me asjeblieft bij mijn maten op de autospuit.” Hij kijkt even naar het plafond en knikt. “Ik begrijp best wat je bedoelt. En je hebt gelijk. Ik zal mezelf beter in de hand houden. Maar laat me niet overplaatsen!”
“Oké dan.” Bas steekt zijn hand uit. “Dat spreken we af, maar je weet dat ik je in de gaten hou!”
Met een stevige handdruk maken de twee een eind aan het gesprek.
De feestelijke kerstmaaltijd is bijna klaar en Bob staat op het punt de mannen aan tafel te roepen, als de luidsprekers kraken:
Attentie! Attentie! Autospuit 0-0 en de hoogwerker. Brand in het hoofdbureau van politie!
Bas kijkt op van zijn boek. Brand op het politiebureau. Vervelend! Net nu ze gaan eten. Maar het zal wel niet ernstig zijn. Dat is vaak het geval bij grote gebouwen. Maar je kunt natuurlijk nooit weten.
Terwijl hij met zijn mannen naar de autospuit loopt, zegt hij tegen de mannen die achterblijven: “Het zal wel weer niks zijn We zijn zo weer terug! Wacht nog maar even met eten.”
In de garage schieten de mannen hun spullen aan en de aanvalsploeg, bestaande uit Fred en Renee, hangt de perslucht om. Even daarna rijdt autospuit 0-0 de garage uit. De rit naar het dichtbij gelegen politiebureau duurt maar kort. De stemming in de cabine is wat landerig omdat ze er allemaal van overtuigd zijn dat dit ritje een onwelkome, maar kortstondige onderbreking is. Over een kwartier zitten ze lekker aan de feestelijk gedekte kersttafel.
Bas geeft de chauffeur opdracht om, zoals ze altijd doen, naar de hoofdingang te rijden. Daar kan hij vragen wat er aan de hand is en met een beetje geluk kunnen ze meteen weer rechtsomkeert maken. Juist als ze de laatste hoek willen omslaan, komt over de mobilofoon het bericht dat ze naar de achterkant van het gebouw moeten rijden. Daar zullen ze worden opgewacht. Bas fronst zijn wenkbrauwen. De achterkant? Worden ze opgewacht? In de cabine kijken de mannen elkaar aan. Dan moet er toch wel iets mis zijn!
Aan de achterkant van het gebouw rent een opgewonden gebarende politieagent op de autospuit af. Hij rukt het portier open en sleurt Bas bijna uit de cabine.
Bas stapt uit. “Rustig man! Wat is er aan de hand?”
De agent pakt hem beet en begint aan hem te trekken. “Kom mee! Opschieten! Brand in het cellencomplex!”
Verdomme, brand in het cellencomplex. Dit is foute boel! Bas roept zijn aanvalsploeg bij zich. “Kom mee. Brand in het cellencomplex. We gaan achter die agent aan.”
Ze hebben moeite de agent bij te houden. Hij rent een eind voor Bas en zijn mannen uit het gebouw in en brengt hen in een flink tempo via een wirwar van gangen en trappen naar een plek waar ze worden opgewacht door een andere agent.
Bas probeert zich te herinneren langs welke weg ze op die plek zijn beland, maar slaagt daar niet in. Hij krijgt ook nauwelijks tijd om na te denken want de nieuwe agent stopt bij een gang. Hij wijst. “Daar, die kant uit! Er is brand in de cellen! We hebben geprobeerd die te blussen, maar er is te veel rook. Er zitten nog gevangenen in!”
Die laatste mededeling doet het! Bas pakt de agent bij zijn arm. “Hoe komen we bij die cellen?”
“Je gaat door die deur daar.” De agent, die duidelijk in paniek is, wijst naar een deur aan het einde van de gang. “Hier heb je een sleutel die op alle cellen past. Er zitten nog achttien mensen in! Wij kunnen er niet bij want er is teveel rook!” Hij drukt Bas een grote sleutel in de hand.
“Verdomme man, zeg eens precies hoe we daar moeten komen. Waar zitten die gevangenen?” Bas raakt geïrriteerd door de onduidelijke uitleg.
“Die deur door, dan een gangetje, rechtsaf, nog eens rechtsaf, linksaf en dan rechtdoor. Dan zijn jullie er!”
Achttien gevangenen opgesloten, in een brand met veel rook! Bas beseft dat de situatie veel ernstiger is dan de alarmcentrale heeft doorgegeven. Geen seconde te verliezen! Hij pakt zijn portofoon en geeft zijn chauffeur opdracht door te geven: ‘Autospuit 0-0. Nader bericht. Middelbrand’.
Bas wendt zich naar Fred en Renee. “Hebben jullie alles gehoord?”
De twee mannen knikken.
“Oké! Dan gaan we er op af!”
De drie mannen sluiten hun perslucht aan op het gelaatsstuk en gaan op weg. Ze passeren een deur en een gang en slaan linksaf en dan weer rechtsaf. Aanvankelijk merken ze nauwelijks iets van de brand maar dat verandert snel. Eerst is er wat rook. Dan wordt die rook dichter, en op zeker moment kunnen de drie mannen geen hand voor ogen meer zien. Zelfs wanden, deuren en vloer zien ze niet meer. Alleen maar die smerige zwarte rook.
Bas gaat voorop. Tastend langs de muur gaat hij de anderen voor. Daar! Een gang naar rechts. Hij stapt opzij. Nog een gang, maar nu naar links. Een stap naar voren. Zijn hand raakt een muur. Bas weet dat hij op een T-splitsing staat. Dat moet het begin van het cellencomplex zijn!
De drie mannen blijven even staan. Voor zich uit horen ze mensen om hulp schreeuwen en op deuren bonken. Bas weet nu zeker dat ze inderdaad bij het cellencomplex zijn, maar wat nu? Hij ziet niets! Hij kent de situatie niet. Hoeveel cellen zijn er eigenlijk? Waar zijn die cellen? Waar zitten die mensen? Het zweet breekt hem uit. Hij voelt zijn hart bonzen. Zijn adem gaat gejaagd. Niet op letten! Moeten ze naar links? Of juist naar rechts? Waar is verdomme die brand?
Hij heeft geen antwoorden op al die vragen en voelt zich zeldzaam alleen. Zijn mannen staan naast hem. Maar Bas, opgesloten in de cocon van het persluchtapparaat, voelt zich eenzaam in zijn verantwoordelijkheid en de noodzaak een beslissing te nemen. En hij weet niets! In de ruimte voor hem schreeuwen mensen in doodsnood om hulp! Ergens in diezelfde ruimte woedt een brand! Bas knijpt in de sleutel die de agent hem gegeven heeft en neemt een besluit.
Hij pakt Fred en Renee bij hun schouders. “Jullie gaan hier naar links. Zoek die brand op!” Hij draait zich half om. “Ik ga naar rechts!” Fred en Renee hebben het begrepen en zijn direct daarna in de ondoorzichtige rook verdwenen.
Bas beseft dat hij geen maat bij zich heeft en is zich bewust van het risico dat hij neemt. Hij schuifelt naar rechts en telt zijn stappen. Hij komt bij een hoek. Dan naar links. Op de tast gaat hij verder. Daar, een deur! Hij laat zijn handen over de deur glijden. Een luikje! Dat moet een celdeur zijn! Achter de deur schreeuwt iemand om hulp. Hij zoekt een sleutelgat. Ja! De sleutel erin! Verdomme, dat kreng draait niet! Nog eens! Na een aantal pogingen weet Bas de sleutel om te draaien. Hij trekt de deur open. In de cel staat aanmerkelijk minder rook. Op een bankje zit een man voorovergebogen. Hij ademt moeilijk.
Bas stapt de cel in en pakt de man bij zijn arm. “Diep inademen en daarna je adem inhouden. Kom mee!” Bas trekt de gevangene, die enorm schrikt van de dichte rook buiten de cel, achter zich aan en sleurt hem naar de deur die toegang geeft tot het cellencomplex. Gelukkig weet hij die snel te vinden. Hij draagt de man over aan een politieagent en gaat terug. In de aangrenzende cel vindt hij een tweede gevangene die hij ook aan de politie overdraagt.
Dan verschijnt tot zijn opluchting Bob op het toneel. Hij is op eigen initiatief het gebouw binnen gegaan.
“Kan ik helpen?” Bob wijst achter zich. “Waar Frans gebleven is weet ik niet. Ik ben hem onderweg kwijtgeraakt.”
Bas is blij met de aanwezigheid van Bob. Hij vertelt in het kort hoe de situatie is, waarna ze samen naar het cellencomplex gaan, op zoek naar meer gevangenen. Hij heeft er nu twee gered maar het moeten er achttien zijn!
Samen schuifelen Bas en Bob, afgaand op hulpgeroep, tastend langs de rij cellen. Later horen ze dat het er maar liefst 48 zijn. Ze weten nog enkele gevangen uit hun cel te bevrijden. Terwijl ze verder zoeken stuiten ze op Fred en Renee, die de cel hebben ontdekt waar de brand is ontstaan en waar het nog steeds brandt. De celdeur stond open, want de politie had de gevangene uit zijn cel gehaald en een mislukte poging gedaan de brand te blussen. Fred en Renee hebben de slang van de binnenbrandleiding uitgerold maar die blijkt helaas te kort, waardoor ze de brandhaard in de cel niet kunnen bereiken. Ze hebben de gedeelten buiten de cel ̶ waar ook brand was ̶ kunnen blussen, maar de cel zelf ligt buiten hun bereik. De brand lijkt niet zo groot maar in de cel bevinden zich smeulende voorwerpen en materialen die van kunststof zijn gemaakt. Het zijn de smeulende kunststoffen die de rook veroorzaken. Ook de wanden van de cel zijn aangetast.
Bas stelt vast dat hij ze niet kan helpen en keert zich naar Fred. “Sorry jongens, doe wat je kunt. Probeer toch die brand te blussen. Die rook moet weg! Wij gaan verder. Er zitten nog mensen in cellen. Die moeten er eerst uit!”
Samen met Bob gaat Bas verder de gang in. Aan hun gezichtsvermogen hebben ze door de dichte rook nog steeds helemaal niets. Het blijft luisteren, tasten en schuifelen! Wanneer hij constateert dat de meeste celdeuren in dit gedeelte van de gang openstaan, besluit hij terug te gaan. De politie is hier kennelijk bij het begin van de brand al geweest. Er wordt ook niet om hulp geschreeuwd. Teruglopend stuiten ze weer op Fred en Renee, die zich nog vlak bij de brandhaard bevinden en de hardnekkige brand zo goed mogelijk proberen te blussen.
Bas en Bob gaan op de tast verder en belanden onverwacht in een gang die ze volgen. Aan het einde stuiten ze op een deur. Bas heeft geen idee waar ze zich bevinden en hoe ze daar zijn gekomen. Ze openen de deur en staan plotseling in een grote cel waarin acht doodsbange gevangenen zitten. Binnen is de rookontwikkeling beduidend minder dan buiten in de gang. Het zicht is redelijk, maar de situatie kan elk moment verslechteren.
“Stuk slaan!” Bas wijst naar het raam. Bob neemt zijn helm af en ramt die tegen het glas. Geen resultaat! Nog een keer geprobeerd. Geen resultaat! Hij draait zich om. “Gepantserd glas!”
“Mensen, luisteren!” Bas schreeuwt tegen de doodsbange gevangenen. “We halen jullie er uit. Ga achter elkaar staan en geef elkaar een hand. En niet loslaten! Volg mij. Denk er aan, niet loslaten!” De gevangenen kijken hem met angstig aan maar doen niets. Bas kijkt naar Bob. Die schudt zijn hoofd. “Man, het zijn buitenlanders. Ze verstaan je niet!”
Verdomme, wat nu? Dan maar voordoen. Bas pakt de hand van een gevangene en laat zien hoe de andere gevangenen moeten aansluiten. Daarna loopt hij met de voorste gevangene aan de hand naar de deur. “Kom! Rennen!” Bob sluit de rij.
Hij sleurt de ketting van negen mensen achter zich aan het gangetje in. Aan het eind moet hij kiezen. Linksaf? Rechtsaf? Verdomme! Bas is inmiddels flink gedesoriënteerd. Hij raakt even in paniek. Hij weet niet waar hij is! Hij keert om en sleurt de negen mensen achter zich aan, terug naar het dagverblijf.
“Bob, ik weet verdomme niet waar we zijn!”
“Ik ook niet!” Bob schudt zijn hoofd. “Ik heb steeds achter jou aangelopen en heb geen idee waar we zitten!”
“Dan gaan we eerst kijken!” Bas keert zich naar de gevangenen. “Hier wachten. We zijn zo terug!”
Samen met Bob gaat hij op zoek. Ze sluiten de deur achter zich. Ze schuifelen het gangetje in, slaan rechtsaf. Nog een gang. Weer afslaan. Alles op de tast. Hij prent goed in zijn geheugen hoe ze lopen. Op een plek waar de rook wat minder dicht is, komen ze tot hun verbazing de bevelvoerder van de inmiddels gearriveerde tweede autospuit tegen.
Bas vertelt hem snel over de acht gevangenen. “Blijf jij hier met een lamp staan. Dan kan ik je niet voorbij lopen. Wij gaan ze halen.” Samen met Bob gaat Bas terug naar de grote cel. Even later levert hij de acht gevangenen af bij enkele toegeschoten collega’s.
Bas leunt tegen een wand. Hij is totaal uitgeput! Het redden van de gevangenen heeft zijn krachten ernstig aangetast. Hij kan niet meer! Maar hij weet dat hij nog niet klaar is. Er zitten mogelijk nog meer gevangenen in de cellen. Zijn ze er alle achttien uit, of niet? Hij moet verder! En Fred en Renee zijn nog ergens in het cellencomplex. Ook daar moet hij naartoe. Hij ademt een paar keer diep in, en dan ... gaat het waarschuwingsfluitje van zijn perslucht. Hij heeft nog maar voor een paar minuten lucht.
Jezus! Ook dat nog! Bas geeft Bob een seintje. “Kom, we moeten als de sodemieter nieuwe lucht halen.”
Door de enorme chaos verspillen ze kostbare minuten tot ze volle flessen met perslucht vinden. Een verdieping lager hebben de mannen van de adembeschermingswagen een depot ingericht. Ze wisselen hun flessen en gaan terug. Via een trap komen ze weer op de derde verdieping. Bas volgt de weg die de agent hem in het begin heeft gewezen. Na de trap eerst naar links. Daarna rechtsaf. Hier komen ze enkele collega’s en politiemannen tegen. De laatsten verkeren in moeilijkheden omdat ze geen persluchtmasker op hebben.
Een van de agenten maakt Bas duidelijk dat alle geredde gevangenen vlakbij in een aantal ruimtes zijn ondergebracht, maar dat ze daar vanwege de toenemende rook niet meer bij kunnen komen. Die mensen moeten daar weggehaald worden.
Hoewel de rook hier minder dicht is, eist het in veiligheid brengen van deze mensen op een lager gelegen verdieping weer veel inspanning. Zowel Bas als Bob zijn aan het einde van hun krachten, maar ze moeten verder! Fred en Renee bevinden zich nog in dat cellencomplex en hun perslucht moet ondertussen ook op zijn. Ze vervolgen hun weg naar het cellencomplex. Daar lopen ze de gang in waar Fred en Renee moeten zijn. De rook is nog even dicht. Op de plek waar zijn aanvalsploeg moet zijn is niemand! Ze zoeken het hele cellencomplex af maar kunnen Fred en Renee niet vinden.
“Die zijn natuurlijk naar buiten om hun flessen te verwisselen.” Bob wijst in de richting van de uitgang. Dat lijkt Bas ook waarschijnlijk. Ze lopen terug naar het trappenhuis. Onderweg komen ze de bevelvoerder van de tweede autospuit weer tegen.
“Heb jij die gasten van mij nog ergens gezien?” Bas pakt de bevelvoerder bij zijn arm.
Deze schudt zijn hoofd. Dan moeten ze inderdaad naar buiten zijn gegaan. Waarschijnlijk weten de mannen van de adembeschermingswagen meer.
Bas neemt via de portofoon contact op met zijn chauffeur en geeft hem opdracht bij de adembeschermingswagen na te gaan of Fred en Renee daar zijn geweest. Dat blijkt niet het geval. Ook bij het geïmproviseerde station op de tweede verdieping zijn ze niet gezien.
Nu krijgt Bas het echt benauwd. Verdomme, waar zijn die twee? Ze moeten toch ergens zijn!
De twee gaan weer op zoek. Onderweg vragen ze iedereen die ze tegenkomen of ze de mannen gezien hebben. Niemand heeft ze gezien. Bas raakt zo langzamerhand in een gevaarlijke toestand. Hij is uitgeput, zijn geest raakt verdoofd, maar daar overheen komt een flinke paniek. Want waar zijn z’n mannen? Waar zijn Fred en Renee?
De politie roept Fred en Renee via het omroepsysteem op zich te melden. Zonder resultaat!
Op de derde verdieping komt Bas de bevelvoerder van de andere autospuit weer tegen. Deze zegt: “We gaan dat cellencomplex gericht doorzoeken. We hebben een lijntje uitgelegd. Kom maar mee!” Hij loopt weg, maar Bas pakt hem bij de arm. “Je gaat de verkeerde kant op. Je moet daar heen!” Hij wijst in de richting die hij steeds heeft genomen.
De bevelvoerder schudt zijn hoofd. “Daar moeten we niet heen. Kom nou maar mee.”
Bas wankelt en grijpt naar zijn hoofd waar alles nu in een dolle chaos door elkaar heen tuimelt. Dat kan toch niet! Ze moeten de andere kant uit! Vertwijfeld volgt Bas zijn collega en staat plotseling bij een afstapje dat hij herkent. Ze zijn in het cellencomplex! Het is alsof de bliksem bij hem inslaat. De geweldige stress, de uitputting en de desoriëntatie eisen hun tol.
Hij pakt zijn collega bij de arm en stamelt: “Man, ik word gek! Ik moet hier weg!”
Samen met Bob brengen enkele collega’s Bas naar een kamertje een verdieping lager, waar hij hen vertelt waar hij Fred en Renee het laatst heeft gezien. Even later komen de collega’s terug met het bericht dat ze daar niet zijn.
Bas is niet meer in staat deze informatie te verwerken. Eén vraag overheerst alles: waar zijn Fred en Renee? Hun perslucht moet al lang op zijn! Hij probeert na te denken maar dat wil niet lukken. Met een uiterste krachtsinspanning weet hij zijn uitputting te onderdrukken. Hij kijkt zijn collega’s en de aanwezige politieagenten wanhopig aan. “Hebben jullie een plattegrond?” Die blijkt er te zijn. Bas denkt koortsachtig na. Waar is hij geweest? Hoe is hij gelopen?
Dan schiet hij overeind. Hij herinnert zich hoe Bob en hij, midden in de dichte rook, onverwacht in die grote cel met acht gevangenen terecht zijn gekomen. Als Fred en Renee terug zijn gegaan toen het fluitje van hun perslucht ging, kunnen ze net als hij en Bob die ruimte zijn ingegaan. Hij kijkt op de plattegrond. Daar is die grote cel! Hij zet zijn vinger op de plattegrond. “Zijn jullie daar al geweest?”
De collega’s kijken op de plattegrond en schudden hun hoofd. Enkelen rennen weg. Pas een tijdje later – Bas is zich niet meer bewust van de tijd – komen de collega’s terug. Ze hebben Fred en Renee inderdaad in die grote cel gevonden. Hun perslucht was op, en uit alles blijkt dat ze nog geprobeerd hebben het raam in te slaan. Maar ze zijn te laat gekomen om de twee te redden.
Op dat moment gaat bij Bas het licht uit.
Later hoort Bas dat in de cellengang waar de brand was gesticht, twee gevangenen om het leven zijn gekomen. Daar zijn Bob en hij een paar keer langsgekomen. Hij vermoedt dat die twee toen al dood waren. Ze hebben immers niet om hulp geroepen. Alles overdenkend ̶ en hoe vaak heeft hij dat al niet gedaan ̶ beseft Bas dat hij en zijn mannen niet voldoende zijn opgeleid voor het bestrijden van een brand in zo’n groot gebouw! Hun hele opleiding en training zijn gericht op een brand in woningen! Hij moet hierover met de leiding van de brandweer praten.
De begrafenis met korps-eer van Fred en Renee wordt een dramatische gebeurtenis die hem nog lang bij zal blijven. Ondanks de emotionele klap en zijn geestelijke en lichamelijke uitputting gaat Bas al snel weer aan de slag. Hij vertelt iedereen die er naar vraagt zonder enige terughoudendheid wat er zich in het cellencomplex heeft afgespeeld. Ook in instructielessen, die Bas in zijn vrije tijd aan politie en gevangenbewaarders geeft, staat hij uitvoerig stil bij zijn ervaringen. Zo verwerkt hij de traumatische gebeurtenis.
De collega’s op hun beurt laten hun medeleven met de twee achtergebleven weduwen blijken door hen op alle mogelijke manieren terzijde te staan en hun woningen op te knappen en te verbouwen.
Bron:
http://www.vrh.nl/direct_naar/besloten_delen/formulier/persbericht/?PrsBerIdt=7408