PILOT SPOORVEILIGHEID BORNEhttp://www.twenteveilig.nl/actuele-zaken/pilot-project-spoor-borneKLIK HIER VOOR VEELGESTELDE VRAGEN OVER HET PILOTPROJECT [PDF]ZELFREDZAAMHEID EN SPOORVEILIGHEIDDe veiligheid op en rondom het spoor in Twente staat in de belangstelling. Het spoorgebruik intensiveert door het Programma Hoogfrequent Spoor (PHS) en door de toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Door de verwachte toename van het goederenvervoer in Twente als gevolg van het PHS komt de leefomgeving van de inwoners van Twente verder onder druk te staan. Gevoelens van onveiligheid kunnen toenemen door intensivering van het spoorvervoer. Hierdoor groeit de aandacht voor de veiligheidssituatie rondom het spoor bij zowel overheden als burgers.
Incidenten op het spoor, vooral met gevaarlijke stoffen, ontwikkelen zich snel in de tijd. Een toxische wolk die ontsnapt, zal zich direct verspreiden in de omgeving. Een plasbrand is binnen een half uur na ontstaan opgebrand en een dreigende explosie door brandbare gassen moet binnen twintig minuten gekoeld worden om escalatie te voorkomen. Echter, de overheid en hulpdiensten kunnen niet alle risico’s uitsluiten of binnen een paar minuten ter plaatse zijn wanneer zich een calamiteit voordoet. Hierdoor kunnen mensen enige tijd op zichzelf aangewezen zijn en zullen zij zichzelf (en anderen) moeten redden of in veiligheid moeten brengen.
Veiligheidswinst is daardoor vooral aan de voorzijde van de veiligheidsketen te halen door gevaarlijke situaties te voorkomen en effecten te minimaliseren. Het is daarom van belang te investeren in het vergroten van de publieke bewustwording en de kennis van handelingsperspectieven, zodat niet alleen overheden en bedrijfsleven, maar ook burgers hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Gedeelde verantwoordelijkheid dus. Dit kan alleen als men ‘zelfredzaam[1]’ is.
Bij het verhogen van het risicobewustzijn en de zelfredzaamheid – en daarmee het beter beheersbaar maken van een incident bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor in de voorbereidende, maar ook in de operationele en herstelfase – speelt een effectieve risicocommunicatie een cruciale rol. Een geïnformeerde bevolking kent de risico’s en weet wat ‘de overheid’ doet om rampen te voorkomen en te bestrijden. Maar weet ook wat ‘de overheid’ niet doet of kan doen, in welke situaties men zichzelf moet redden en wat men kan doen om zich hierop voor te bereiden. Daarom ligt de focus van communicatie activiteiten op zowel de proactieve (voorkomen van incidenten), als preventieve (beperken van escalatie) en preparatieve (voorbereiding) sfeer.
DOELSTELLINGDe doelstelling van het project is:
Het – in samenwerking tussen Veiligheidsregio, gemeente, maatschappelijke partners en inwoners – vergroten van de weerbaarheid en zelfredzaamheid van aanwezigen in invloedsgebieden rondom het spoor met betrekking tot spoorvervoer van gevaarlijke stoffen.
DOELGROEPENDe volgende doelgroepen worden onderscheiden:
(Lokale) doelgroepen:
- Omwonenden van specifieke risicolocaties (bijvoorbeeld m.b.t. bestrijdbaarheid of bluswatervoorziening);
- Verminderd en niet zelfredzamen in invloedsgebieden rond het spoor, waaronder kinderen (scholen en kinderdagverblijven), bewoners van bejaardenhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, etc.;
- Aanwezigen op specifieke risicolocaties.
Het algemene publiek: met name de personen die (regelmatig) aanwezig zijn in invloedsgebieden rond het spoor, zoals treinreizigers.
RESULTAATVRT levert uiterlijk op 31 december 2014 het product “modelaanpak risicocommunicatie voor invloedsgebieden” op. Deze modelaanpak is beproefd en gerealiseerd in een (test)gebied binnen VRT (gemeente Borne) en leidt o.a. tot meer zelfredzaamheid van de verschillende doelgroepen waarop het project zich richt. Het eindproduct omvat:
Een beschrijving van de modelaanpak risicocommunicatie voor invloedsgebieden;
Een handleiding / handreiking / gebruiksaanwijzing van de modelaanpak;
Een presentatie / workshop 'modelaanpak risicocommunicatie voor invloedsgebieden' voor stakeholders in de provincie Overijssel;
Een meetmethode waarmee kan worden aangetoond dat de modelaanpak leidt tot meer zelfredzaamheid.