1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
XXX
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis en voorts tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], ten bedrage van € 2500,-, in zijn geheel wordt toegewezen en dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen hechtenis.
3. De beslissing inzake het bewijs
De vraag of het bewijs van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid moet worden beantwoord aan de hand van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft onder meer verklaard vijf jaar ervaring te hebben als ambulancechauffeur. Voorts heeft verdachte verklaard bekend te zijn met de Oostsingel te Duiven en de kruising van deze weg met de Broekstraat. Verdachte moet naar het oordeel van de rechtbank derhalve bekend worden geacht met het feit dat het zicht op het betreffende kruispunt beperkt is. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij kruispunten meestal voorzichtig oversteekt, en dat het zijn ervaring is dat het rijden met optische- en geluidssignalen geen extra veiligheid geeft, omdat er maar weinig verkeersdeelnemers zijn die de ambulance op tijd opmerken, ook indien deze zwaailicht en sirene voert. Daar komt bij dat het verkeerslicht voor verdachte op rood stond, zodat hij moest weten dat auto’s die stonden te wachten om de kruising van links of rechts over te steken, groen licht hadden en daarvan gebruik zouden kunnen gaan maken.
Voorts volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat verdachte met hoge snelheid voormelde kruising is opgereden. De raadsman heeft ter terechtzitting, naar aanleiding van het gehouden getuigenverhoor van de verbalisant [naam], gesteld dat de hoge snelheid niet kan worden afgeleid uit de gegevens van de op de ambulance aangebrachte black box. Wat hier van zij, ook uit diverse afgelegde getuigenverklaringen volgt dat verdachte met hoge snelheid de kruising is opgereden. Gelet op die verklaringen en de impact van de aanrijding, zoals blijkt uit de ongevalsanalyse van de Verkeers Ongevallen Dienst van de politie, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij de kruising met 40 tot 50 kilometer per uur naderde en daarna vlak voor de kruising tot 70 à 80 kilometer per uur versnelde, niet aannemelijk.
Deze omstandigheden beziende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van verdachte. Ondanks het gegeven dat verdachte reed met optische- en geluidssignalen had hij, gelet op zijn beroepservaring, zijn kennis van de situatie ter plaatse, zijn ervaringen met de reacties van medeweggebruikers, en het feit dat hij rood licht had, met een veel lagere snelheid de kruising moeten oprijden. Doordat verdachte dit heeft nagelaten is het ongeval ontstaan, dat vermijdbaar was en verdachte kan worden aangerekend.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 30 november 2005, te Duiven in de gemeente Duiven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een ambulance (auto), als bedoeld in artikel 1 onder a1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, terwijl dat motorrijtuig optische en geluidssignalen voerde als bedoeld in artikel 29 van voormeld reglement en
alszodanig een voorrangsvoertuig was in de zin van artikel 1 onder an van voormeld reglement, daarmede op de weg, Oostsingel, komende uit de richting Zevenaar en gaande in de richting van de kruising van deze weg en de weg, de Broekstraat, aanmerkelijk onvoorzichtig met zeer hoge snelheid, heeft gereden en gekomen ter hoogte van voormelde kruising, terwijl het voor deze kruising geplaatste, in zijn, verdachtes rijrichting gekeerd staande verkeerslicht rood licht uitstraalde de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (ambulance) niet zodanig heeft geregeld dat hij verdachte in staat was dat motorrijtuig (ambulance) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de Oostsingel)kon overzien enterwijl dat verkeerslicht nog rood licht uitstraalde, voormelde kruising is opgereden, op het moment dat een over die Broekstraat, rijdend, -voor hem, verdachte van links komend-, ander motorrijtuig (personenauto),dicht genaderd was en in aanrijding is gekomen met dat andere motorrijtuig (personenauto), en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) werd gedood;
4a. Het bewezenverklaarde levert op:
“overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood”
4b. Het feit is strafbaar.
5. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 6 april 2006, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanmerkelijk onvoorzichtig rijden met een auto als gevolg waarvan er een aanrijding heeft plaatsgevonden waardoor een kind is overleden. Dit is een zeer ernstig feit. Een kind is het leven benomen en aan de ouders en andere nabestaanden van de omgekomen jongen is onnoemelijk leed toegebracht. De rechtbank heeft bij haar oordeel ook rekening gehouden met de gevolgen die het feit voor verdachte zelf heeft meegebracht en het feit dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie. Voorts heeft de rechtbank in strafmaatverminderende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte geen “gewone” automobilist was maar een ambulancechauffeur die in het kader van zijn werk met spoed op weg was naar een melding.
Verder is gebleken dat er weliswaar in het kader van de opleiding tot ambulancechauffeur een rijvaardigheidstraining wordt gegeven, doch deze is alleen gericht op de voertuigbeheersing. Een specifieke opleiding gericht op het verkrijgen van vaardigheid in het rijden met hoge snelheid op, tegenwoordig, drukke wegen vormt geen onderdeel van de opleiding, hetgeen gelet op de verhoogde zorgplicht die op dergelijke verkeersdeelnemers rust wel wenselijk is. In aansluiting hierop heeft de rechtbank vastgesteld dat geen interne richtlijnen en/of toetsingskader bestaan over hoe deel te nemen aan het verkeer in geval van een A1-melding.
De rechtbank is van mening dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats is. Aangezien de rechtbank een lagere graad van schuld bewezen acht dan de officier van justitie zal aan verdachte een lagere straf worden opgelegd dan door de officier van justitie geëist is.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde op-legging van de schadevergoedingsmaatregel --> niet-ontvankelijk
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het WvSR en de artikelen 6, 176, 178 en 179 van de WVW 1994.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. het verrichten van een werkstraf gedurende 120 (eenhonderdentwintig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 60 (zestig) dagen.
B. ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het eind van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.