@ Gaarmans
Dank voor deze bijdrage; heb 'm genist.
Bertus (de brandmeester) heb ik zeer goed gekend en veel van hem geleerd.
Op de dag van de ramp was ik in de basisopleiding (alle geüniformeerden, ongeacht rang of stand, moesten deze sportieve en zware opleiding volbrengen) repressief oefenen op de Zuidergasfabriek.
Onze instructeur, de brandmeester Van Commenee, waarmee ik als latere officier en toen als vriend de brandweer Jakarta mocht trainen op 'hoogbouw' brandbestrijding en ademlucht, had opdracht gekregen dat ook de opleidingsklas klaar moest staan om te worden ingezet bij Marbon.
Er hing een zeer ingetogen en bijzondere sfeer in de groep; één van de cursisten wist dat zijn familielid die bij de eerste inzet zat was omgekomen. Er werd onder elkaar wel degelijk over dit verlies gesproken en de problematiek met de gevaarlijke stoffen kreeg ook in de lessen aandacht. Wel was het zo, zoals Bertus aangaf in ‘Andere tijden’, dat het middenkader en lager personeel een grondig wantrouwen ontwikkelden voor hun informanten.
Daarbij hoorden ook de eigen officieren. Huisbranden beheersten de bevelvoerders tot in de finesse, opgekomen officieren werden dan ingeschakeld om het Leger des Heils te waarschuwen. Dat leverde soep en koffie.
Op de Marbon ramp en de rapportages en analyse van commandant Baaij daaropvolgend, werd de noodzaak van aanvalsplannen ingezien en de inhoud beschreven. Eenieder die leiding geeft moet vooraf weten welke stoffen waar aanwezig zijn en welk gedrag deze stoffen hebben bij brand in relatie tot blusmiddelen. Die brandweerkennis ontbrak vrijwel volledig in Nederland (Niet internationaal!).
Op het ministerie werd gereageerd met een circulaire waarin in aanbeveling om de opslag en verwerking van gevaarlijke en/of bij brand gevaar opleverende stoffen, ook tijdens transport of op terreinen aan gebruiktoestemming te verbinden en dat op te nemen in een (toen nog vrijwillige) Brandbeveiligingsverordening. Door de Brandweerwet 1985 werd dat verplicht;
Het heeft vrijwel niets geholpen voor deze stoffen. Motorkade A’dam, Enschede, Rotterdam, Almelo, kortom alle industriële branden demonstreren waar dat toe heeft geleid..
Ook werd de Richtlijn aanvalsplannen, voor bijzonder objecten uitgebracht (1980?).
Na de Vuurwerkramp werd door een commandant volgehouden dat een achteraf vervaardigde bereikbaarheidskaart ook wel genoeg was en, ondanks de gevallen (eigen) doden, de brandweer het de volgende keer weer precies zo zou doen. Het is een opvatting.
Als gevolg van mijn later werk als veiligheidsofficier, na mijn universiteit studie: Inspanningsfysiologie/Gezondheidsleer, realiseerde ik mij dat de inschatting en kennis uit internationale literatuur, moest komen bij brandweer inzetleiders, die voldoende vooropleiding moesten hebben van Natuur-, Scheikunde, Wiskunde en technisch/wetenschappelijk Engels, om deze kennis om te zetten in analytische vaardigheden bij preparatie (aanvalsplannen) en repressie.
Daar dacht het ‘zittende’ bijverdienste circus onder het VNG (SBOIN) heel anders over.
‘Mijnheer’ Vos en zijn directeur Passchier (RBA) werden beschuldigd van te zware selectiemethoden en het opleiden van ‘supermensen’. Hun ‘vrijwillige’ officieren (alle met een vast dagdienstaanstelling op zak), kon men dat niet aandoen.
Mijn mensen op de kazerne Teunis, ik zag het gedenkbord met de gevallen dode collega’s, elke roosterdag, hadden het volste vertrouwen in mijn aanpak, als officier na de officiersopleiding, in de stagefunctie als hoger opgeleide bevelvoerder.
Hierbij ontwikkelde ook ikzelf een wantrouwen in de eigen afdeling preventie; een gesloten bolwerk in A’dam dat ik op ‘autoriteit’ altijd vertrouwde. Tijdens een oriëntatie in het verzorgingsgebied, in havens West, kwam ik bij de opslag van vaten hydrazine, dat op die wijze volgens mij echt niet kon en waarvan niets op mijn adreskaarten (waterwinning) was vermeld. De preventist van dat gebied deed mij geloven dat het hier een (uitzonderlijk) foutje betrof; het zou worden veranderd (niet dus, bleek later).
In datzelfde jaar ontwikkelde ik de gaspakken procedure voor ongevallen met gevaarlijke stoffen met twee enthousiaste hoofdbrandwachten (later onderbrandmeester).
Officieren moesten voorop vond ik; zij hadden de pretentie te weten en kregen de opleidingen daartoe. Ik opperde toen ook de noodzaak om tot een andere organisatie te komen.
De ‘superbevelvoerder’ zag ik als noodzakelijk.
Opgeleide, liefst zeer ervaren bevelvoerders/instructeurs die toegepaste pakketten (Havo/VWO niveau) wisten af te werken om de internationale literatuur te benutten, moesten als eerste ter plaatse komen met mogelijk andere te ontwikkelen voertuigen en kleinere bemanning.
De opkomsttijden van die ene officier van dienst in het grote verzorgingsgebied vond ik dermate, en onvoorspelbaar, lang, dat dit een soort ingebakken ‘mosterd na de maaltijd’ opleverde.
“Als je lang genoeg wacht lost elk probleem zich op autonome wijze op.” was mijn devies. Snelheid is immers van steeds groter belang voor succes.
Daarom ook aanvalsplannen. De eerste eenheden bouwen daarop dan vast (bruggenhoofden) op zonder tijdverlies en weten waar welke risico’s zich kunnen manifesteren.
De ‘super’ bevelvoerder verkent en ziet razendsnel of er afwijkingen in het aanvalsplan moeten worden aangebracht.
Voorbeeld op lager niveau: Als bevelvoerder wacht Teunis, gaf ik nooit een aflegcommando. Ik keek welke handelingen de bemanning ging uitvoeren, grepen zij het rolluik van de HD en ik wilde LD, dan riep ik ‘Lagedruk’.(Omgekeerd kwam niet voor want LD is het minst vermoeiende zoals kenners weten.)
De chef ladder zocht (oog)contact , als hij ging opstellen of ik reageerde als het voor mij niet ok was; dus bij uitzondering op het in de opleidingen en oefeningen ingestudeerde plan.
Met masker op of gaspak aan babbelt het sowieso niet makkelijk en goed getrainde eenheden weten bijna helemaal wat te doen in bepaalde situaties. Dit zolang de bevelvoerder (om)kijkt, adequaat heeft verkend en niet hoeft in te grijpen wegens gevaar of tactische andere wensen. (Agressief binnenaanval of verdedigend achter de zes zijden van het binnenste compartiment en onbemande stralen(schuim) mogelijk naar binnen).
Wie bedacht die vreselijke cynisch uitdrukking (neologisme)‘zelfredzaamheid’ als volksverlakkerij en quasi legitimatie voor taakverzaking?
Zouden mensen, suïcidale uitgezonderd, zichzelf niet in veiligheid willen brengen zonder dit cynische nep advies? Wie redt de machteloze in gekwetste, bewusteloze of reddeloze toestand?
Met de wettelijke taak en monopolistische verantwoordelijkheid om aan gevaarlijke stoffen en brand wel iets te doen bij gevaar voor verliezen, moet dat anders.
Dat dacht ik (toen) tenminste. Het is gebleken wel anders te kunnen; zegt u?
De feitelijke resultaten daarna liegen er in ieder geval niet om; nu nog de eerlijke consequenties trekken en lessen leren.
Alleen geloof ik daarbij niet in het sprookje van Von Munchhausen.
De goedbetaald zwijgende ‘deskundigen’ en (bijklussende) leermeesters van de afgelopen 25 jaren hebben hun geloofwaardigheid verspeeld.
De Brandweerzorg is al jarenlang in zorgeloze en lokaal verdeelde ‘managers’ en bijklussers handen en is daarmee in de gevarenzone geraakt..
Met vriendelijke groet,
Fred Vos.