Hoe de officier toch zijn zin wist door te drukken:
Datum uitspraak: 11-01-2011
Datum publicatie: 18-01-2011
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Nadat het gerechtelijk vooronderzoek gesloten was, heeft de officier van justitie niet binnen de in artikel 244 Wetboek van Strafvordering genoemde termijn van twee maanden duidelijkheid verschaft aan de verdachte over de al of niet verdere vervolging. De rechtbank verklaart de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk in de vervolging. De eerdere artikel 12-procedure staat daaraan niet in de weg.
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 800170-09.
STRAFVONNIS
Uitspraak: 11 januari 2011.
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats], op [datum] 1977,
wonende te [adres].
terechtstaande -na verwijzing door de politierechter – ter zake dat:
hij op of omstreeks 28 juli 2008 te Bornerbroek, gemeente Almelo, opzettelijk een persoon, te weten [aangever], heeft mishandeld, door een waterkanon, waar een krachtige waterstraal uitkwam, te richten op die [aangever], althans in de richting van die [aangever] te houden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 28 juli 2008 te Bornerbroek, gemeente Almelo, in de uitoefening van zijn beroep als brandweerman, tijdens een oefening, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig een waterkanon op die [aangever] heeft gericht, althans in de richting van [aangever] heeft gehouden, althans in de nabijheid van die [aangever] met dat waterkanon heeft gemanipuleerd, waarna die [aangeever] door die krachtige waterstraal is geraakt, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [aangever] zodanig lichamelijk letsel heeft bekomen dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd;
Met betrekking tot de door de officier van justitie opgeworpen kwestie van het te laat dagvaarden overweegt de rechtbank het volgende.
Het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten op 13 augustus 2010. De dagvaarding is eerst betekend op 28 oktober 2010. Daarmee staat vast dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 244 Wetboek van Strafvordering (Sv), inhoudende dat binnen twee maanden na sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek aan de verdachte moet worden meegedeeld of hij verder wordt vervolgd of niet. De officier van justitie is van mening dat voorgaande niet leidt tot niet- ontvankelijkheid van de officier van justitie, omdat kort na het verstrijken van de twee maanden is gedagvaard en de verdachte rekening mee moest houden met verdere vervolging.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het overschrijden van de termijn als bedoeld in artikel 244 Sv moet leiden tot niet ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de overschrijding van de twee maanden termijn voor risico van het openbaar ministerie komt. Het openbaar ministerie is immers tijdig en op de juiste wijze op de hoogte gesteld van het sluiten van het gerechtelijk vooronderzoek.
Artikel 244 lid 2 Sv geeft de officier van justitie de mogelijkheid om verlenging van voornoemde termijn te vorderen. De officier van justitie heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Het doel van artikel 244 Sv is verdachte duidelijkheid te verschaffen over de verdere afwikkeling van de zaak. Als deze duidelijkheid niet wordt verschaft moet dat in beginsel in het voordeel van de verdachte worden uitgelegd, namelijk het niet verder vervolgen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte na afloop van de termijn ook geen rekening hoefde te houden met verdere vervolging. Het openbaar ministerie had de zaak immers aanvankelijk geseponeerd. Dat het Gerechtshof te Arnhem in een door het vermeende slachtoffer aanhangig gemaakte beklagprocedure een gerechtelijk vooronderzoek heeft bevolen, impliceert niet dat verdachte na dat gerechtelijk vooronderzoek moet en/of zal worden gedagvaard, laat staan dat verdachte daar rekening mee moest houden. Het gevolg hiervan is dat verdachte er na het verstrijken van de termijn van twee maanden vanuit mocht gaan dat hij niet verder vervolgd zou worden.
Nu het openbaar ministerie de termijn voor verdere vervolging heeft laten verlopen en daarmee een einde aan de zaak is gekomen, kan de verdachte niet weer in rechte worden betrokken, tenzij sprake is van nieuwe bezwaren of indien het algemeen belang dat dringend eist (artikel 255 Sv). Van nieuwe bezwaren is in deze zaak geen sprake. De rechtbank overweegt dat de gestelde persoonlijke gevolgen voor aangever, te weten een gekneusde heup, een dikke voet en een kapotte hengel, vervelend zijn. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het algemeen belang niet eist dat verdere vervolging plaatsvindt. De officier van justitie wordt daarom niet ontvankelijk verklaard.
Voorgaande heeft tot gevolg dat de rechtbank niet toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak en het alsdan daarover ingenomen standpunt van de officier van justitie dat overeenkomt met het standpunt van verdachte, namelijk het vrijspreken van verdachte van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Aldus gewezen door mr. Jordaans, voorzitter, mr. Elferink en mr. Taalman, rechters, in tegenwoordigheid van Feijer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 januari 2011.
Bron: rechtspraak.nl, LJN:BP1074