Vandaag een interview met Ronald de Jong in het Reformatorisch Dagblad.
Hulpverlener op de ambulance heeft zijn eigen emoties25-10-2012 17:10 | Bert Monster
Niet minder dan 33 jaar is hij verpleegkundige op de ambulance. Eerst in de regio Haaglanden en in Limburg, de laatste vijftien jaar in Ede. Ronald de Jong (52) schreef er een boek over. „Een hulpverlener wordt doorgaans gezien als held, maar er zit een mens van vlees en bloed achter met zijn eigen emoties.”
Moeiteloos kan De Jong allerlei anekdotes uit zijn 33-jarige loopbaan opsommen. Ernst, dodelijke ernst soms, maar ook hilariteit en humor zijn terug te lezen in zijn pennenvrucht. „Incidenten die grote indruk op me maakten zijn blijven hangen. In mijn geheugen gegrift is een ongeval waarbij twee auto’s frontaal op elkaar botsten. Onze ambulance was als eerste ter plaatse. Ik moest een jochie van een jaar of zeven van de achterbank van een van de twee verongelukte auto halen. Naast hem zat zijn overleden zusje en voorin zijn omgekomen ouders. Ik heb het ventje meegenomen naar de ambulance en hem verteld dat hij de enige overlevende uit het gezin was. Zijn eerste reactie was hartverscheurend, en daarom heb ik er de titel van het boek aan ontleend: „Maar ik heb helemaal geen centjes voor de begrafenis.””
Grote indruk op De Jong maakte ook de zaak van een baby van vijf maanden die was overleden door een even plotseling als raadselachtig virus. „Dan kom je zo’n woonkamer in en dan zie je daar nog een lege Maxi-Cosi staan. Dat snijdt door je ziel. Ooit bracht ik een leukemiepatiëntje dagelijks voor bestraling naar het ziekenhuis. Zijn grote geheim was dat hij graag zelf zijn rouwkaart wilde maken en ik mocht hem daarbij helpen.”
De Jong kan niet zeggen dat uitsluitend incidenten met kinderen veel emoties bij hem losmaken. „Het is vaak het verhaal erachter. Zo was er een oude mevrouw die naar een kanaal reed, zichzelf op haar onderbroek na uitkleedde en in het water sprong. Wij moesten erheen voor mogelijke reanimatie, maar we konden niets meer voor haar doen. Later hoorde ik dat ze niemand meer had. Haar kinderen waren allemaal al overleden. Dat hakte er bij me in.”
Dezelfde emotie voelde De Jong toen hij een dodelijk verongelukte man aantrof in een auto tegen een boom. „Ik bekeek zijn papieren. In zijn portemonnee zaten vakantiekiekjes van zijn jonge gezin en pasfoto’s van zijn vrouw en kinderen. Op zo’n moment kan ik wel door de grond zakken.”
DronkenlapNaast de traan is er soms ook de lach in het werk van een ambulancehulpverlener, stelt De Jong. „De meldkamer kreeg midden in de nacht een telefoontje over een slachtoffer dat was gevallen. Ter plekke bleek dat de man in zijn slaap pardoes uit zijn bed was gevallen en dat hij gelukkig weinig mankeerde. De vrouw bood ons koffie aan en chocolaatjes. We hebben er een paar gezellige uurtjes gehad, want nieuwe alarmeringen bleven uit.”
Hoe kan De Jong alle leed van zich afzetten om niet aan de lat te raken? „Ik praat veel met directe collega’s en met mijn vrouw. Bepaalde incidenten raken me meer dan andere. Een dronkenlap tegen een boom voelt anders dan iemand die met drank op achter het stuur een ongeval veroorzaakt waarbij onschuldige mensen omkomen. Dat zie ik helaas maar al te vaak. Meestal kan ik gebeurtenissen goed van me af zetten. Ik moet immers ook weer verder. Het is wel zo dat ik bij incidenten met kinderen me regelmatig afvraag: Hoe zou ik nu reageren als dit zou gebeuren bij een van mijn twee jonge kinderen?”
Iedere hulpverlener reageert verschillend op het werk, merkt De Jong. „Een voormalige collega van me heeft een punt achter haar loopbaan op de ambulance gezet. Niet vanwege de dodelijke ongevallen, maar omdat ze het niet meer trok om telkens kankerpatiënten voor behandeling naar het ziekenhuis te rijden die later toch bleken te zijn overleden. Met zo’n patiënt bouw je een bepaalde band op die abrupt wordt afgesneden. Ik sta daar zelf anders in, want ik ga ervan uit dat iedereen vroeg of laat overlijdt. Een kankerpatiënt kan zich bovendien vaak beter daarop voorbereiden dan een verkeersslachtoffer.”
Radeloze oudersHoewel De Jong een christelijke opvoeding kreeg, is hij geen praktiserend christen meer. „Maar door die opvoeding heb ik soms heel goede en open gesprekken met patiënten. Ze ervaren een bepaalde privacy in de ambulance als ze alleen met mij in een kleine ruimte achter in de auto zijn. Ik maak mensen mee die een onvoorstelbaar groot vertrouwen hebben in God en mij daarvan deelgenoot maken.”
Door zijn werk in de regio Ede komt De Jong regelmatig in onder meer Harskamp, Wekerom en Otterlo. „Veel moeite heb ik met de dodelijke ongevallen in zo’n dorp waar veel mensen elkaar kennen. De vrijwillige brandweer is meestal als eerste ter plaatse en weet niet zelden precies wie het slachtoffer is. Via de tamtam in een dorp kan de familie van het slachtoffer erg snel op de hoogte zijn. Zo kan het gebeuren dat familieleden van het slachtoffer al met hem of haar in de armen zitten als wij met de ambulance arriveren. Dan sjorren ze panisch van verdriet aan onze mouwen om wat te doen, terwijl het slachtoffer al niet meer leeft. Ik denk aan een incident waarbij een meisje op haar fiets vlak bij het ouderlijk huis was geschept door een dronkenlap. Het meisje was op slag dood en de radeloze ouders stonden erbij.”
Hoe kijkt De Jong aan tegen het toenemende geweld tegen hulpverleners? „Ik heb het zelf gelukkig nog nooit meegemaakt, maar je ziet een verharding van de maatschappij. Aan de andere kant speelt ook de opstelling van de hulpverlener een grote rol. Hij kan met zijn houding een bepaalde sfeer oproepen. Als hij naar een kroeg wordt geroepen omdat iemand door overmatig alcoholgebruik hyperventileert, moet hij niet opzichtig zijn tegenzin laten blijken. Zo’n houding roept weerstand op. Eerste prioriteit moet zijn om de patiënt te helpen. De hulpverlener moet professioneel en menselijk blijven.”
Altijd vriendelijk blijven is het devies, zegt De Jong. „Tijdens de MKZ-crisis was ik met een collega voor eventuele medische ondersteuning in Kootwijkerbroek. We reden mee in de overvalwagen van de politie, gingen eruit en maakten een vriendelijk praatje met een boerin. Ze nodigde ons uit voor een kop koffie en een dikke plak cake. Terwijl daar op datzelfde moment geen agent had moeten binnenkomen, want die beschouwden de boeren als hun vijand.”
Reformatorisch Dagblad