OM vraagt om veroordeling zonder straf voor agenthttp://www.om.nl/actueel/nieuws-persberichten/@160451/vraagt-veroordeling/14 februari 2013 - Arrondissementsparket Oost-Nederland
Het Openbaar Ministerie Oost-Nederland vraagt om een veroordeling zonder oplegging van straf tegen een 39-jarige agent. De man zou op 9 februari 2010 hebben geschoten bij het op heterdaad betrappen van twee inbrekers van de Kijkshop in Deventer. De 39-jarige agent stond vandaag in Zwolle terecht voor de rechtbank Oost-Nederland, op verdenking van poging doodslag, subsidiair zware mishandeling.
InbraakOp dinsdagochtend 9 februari 2010 werden twee mannen betrapt tijdens een inbraak bij de Kijkshop aan de Bisschopstraat in Deventer. De mannen waren de winkel binnengekomen door een gat dat ze in de glazen deur hadden geslagen.
Toen ze via datzelfde gat de winkel weer wilden verlaten troffen zij de inmiddels ter plaatse gekomen agent. De agent zou bij de aanhouding van de mannen beiden hebben neergeschoten, waarbij één slachtoffer in zijn been is geraakt en de ander in zijn hoofd.
RijksrechercheNaar aanleiding van het vuurwapengebruik door de agent heeft de Rijksrecherche onderzoek ingesteld. In april 2011 is, op basis van het onderzoek door de Rijksrecherche, door de hoofdofficier van het toenmalige arrondissementsparket Zwolle de beslissing genomen om geen strafrechtelijke vervolging in te stellen. Dit omdat de agent zou hebben gehandeld uit putatief noodweer. Putatief noodweer is aanwezig als de verdachte meent dat hij wordt aangevallen, maar later blijkt dat hij zich in de feitelijke situatie heeft vergist. In dit geval zou de agent zich vergist moeten hebben in het wapen dat de slachtoffers bij zich hadden.
Tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie is vervolgens door beide slachtoffers een klacht ingediend bij het Gerechtshof in Leeuwarden. Het Hof heeft in juni 2012 de klacht gegrond verklaard en beoordeelde dat de vraag of de agent handelde uit (putatief) noodweer in een openbare zitting moet worden voorgelegd aan de strafrechter.
StrafzaakVolgens de officier van justitie blijkt uit nader onderzoek dat de agent strafbaar is voor het gebruik van zijn vuurwapen. Het staat vast dat beide slachtoffers gewond zijn geraakt door schoten uit het vuurwapen van de agent en ook dat dit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Voor wat betreft één van de slachtoffers acht de officier poging tot doodslag bewezen. Dit slachtoffer is vanaf korte afstand beschoten terwijl hij gebukt stond, waarmee de kans aanmerkelijk is dat de persoon ook doodgeschoten zou kunnen worden. Voor wat betreft het andere slachtoffer acht de officier poging tot doodslag niet bewezen omdat de agent heeft aangegeven dat hij bewust op de benen heeft gericht en het schot ook daadwerkelijk het linker bovenbeen heeft geraakt. Wel is er, naar het oordeel van de officier, sprake van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
NoodweerCentrale vraag is dan of de agent gehandeld heeft uit (putatief) noodweer. Uit onderzoek is gebleken dat de noodzaak voor de agent om zich te verdedigen met zijn vuurwapen niet aanwezig was. De inbrekers waren niet in het bezit van een vuurwapen, maar alleen in het bezit van een moker. Zeker gezien de korte afstand tussen de agent en de twee mannen had de agent ook nog andere middelen tot zijn beschikking om de inbrekers uit te schakelen, zoals de wapenstok of pepperspray. Ook van putatief noodweer is volgens de officier geen sprake. De inbrekers hebben zich niet dusdanig gedragen dat de agent kon en mocht aannemen dat hij daadwerkelijk werd aangevallen, dan wel dat er een dergelijk gevaar bestond.
StrafmaatVolgens de officier verdient de agent, ondanks de bewezen schuld, geen straf. Hij heeft weliswaar het verkeerde middel gekozen, maar dat gebeurde in een split second. Bovendien mag een agent in beginsel niet vluchten in een dergelijke situatie maar moet hij optreden. Daar komt bij dat hij al meer dan 3 jaar leeft in onzekerheid over de afloop van zijn zaak.
De officier is daarom van mening dat de verdachte veroordeeld moet worden voor de feiten zonder oplegging van straf in de zin van artikel 9a, wetboek van Strafrecht.