0 gebruikers (en 2 gasten bekijken dit topic.
Eventueel kan de kinderarts mee als er een kind vervoerd wordt.
20 januari 2016 - Dirk-Jan GrootenboerWe zijn net begonnen met een doordeweekse ochtenddienst. ‘Wilt u gaan naar…’, klinkt de stem van de meldkamercentralist. ‘Een meisje is haar ouders kwijt zijn, ze staat op de kruising van weg A en weg B.’ We rijden meteen naar de betreffende kruising en zien een groepje vrouwen bij een klein kind staan. Ik schat dat het meisje ongeveer drie à vier jaar oud is. Ze loopt op roze slippertjes en draagt de trui van een volwassene. Naast haar staat een bruine labrador mij speels aan te kijken.Het meisje heeft blond haar en lichtblauwe ogen. Ze is niet overstuur en lacht vriendelijk naar me. De meeste kinderen van deze leeftijd zijn vaak stil en erg onder de indruk van mijn uniform. Dit meisje kijkt me vrolijk aan. Volgens de vrouwen liep ze samen met de bruine hond midden op straat. Er waren geen ouders in de buurt en ze kennen het meisje niet, dus belden ze de politie. Ook reageerde het meisje niet op de vraag waar haar huis was.Via de portofoon geven we door aan de meldkamer dat we geen idee hebben waar ze zou kunnen wonen. Er worden meer eenheden gestuurd om te helpen zoeken. Twee motorrijders cirkelen enkele minuten later door de wijk. Op zoek naar een openstaande deur of een verontruste ouder. Ook de dierenambulance wordt gewaarschuwd voor het scannen van de hond. Misschien is de hond wel gechipt en kunnen we zo een adres achterhalen.In mijn gedachte zie ik al een radeloze moeder driftig zoeken naar haar kind. Niet wetende dat wij hier met haar op straat staan. Ik besluit toch nog even een klein stukje met het meisje rond te lopen, maar ze loopt niet duidelijk in de richting van een huis. Ook als ik met haar door de dichtstbijzijnde brandpoort loop, stopt ze niet bij een deur.We besluiten het kind en de hond even mee te nemen naar het politiebureau. De dierenambulance staat al op de binnenplaats op ons te wachten. De baliemedewerkster staat klaar met kleurtjes en een bekertje drinken. De officier van dienst (OvD) pakt er meteen een kladblokje bij.De chip in de hond blijkt een buitenlandse te zijn en daar kunnen we helaas niets mee. Wat hebben we nog meer voor mogelijkheden? We maken een foto van het meisje die we uitprinten en intern verspreiden in de hoop dat een van de collega’s haar herkend. Maar helaas, niemand weet wie ze is. We vermoeden dat ze Pools is en collega’s trekken bij de meldkamer alle Poolse kentekens in de wijk na. Ook deze adressen worden bezocht en de foto wordt getoond aan aanwezige bewoners. Maar niemand kent haar.Na overleg met de OvD zet ik de foto van het meisje met de hond op sociale media en zet daarbij: ‘Wie herkent dit meisje? Liep met de hond over straat’. Met daarbij het algemene nummer 0900-8844. Binnen no time gaat mijn oproep viral. Ook de media pikt het bericht meteen op. ‘Zo, dat gaat hard, ik ben niet zo thuis met sociale media, maar dit gaat snel!’, geeft de OvD eerlijk toe. Ik leg uit dat ik bewust het bericht kort hield zodat het sneller en makkelijker te delen is. In de tussentijd bellen we het servicecentrum in Rotterdam, zodat ze weten dat er gebeld kan worden over een vermist meisje. De leidinggevende daar pakt meteen mijn tweet erbij en hoopt net als wij dat de ouders snel bellen.Kort daarna horen we van het meldkamerpersoneel dat er iemand gebeld heeft over het meisje. Zij had thuis op Facebook het bericht gelezen en herkende haar. Het meisje en haar eigen kind zitten bij elkaar op de kinderopvang. Ze wist haar naam niet, maar dat zou bij de opvang wel bekend zijn.Mijn eigen kind is ook van deze leeftijd en ik kan een zucht van opluchting niet onderdrukken. We hebben een aanwijzing! Meteen rijden we naar de betreffende opvang. Bij binnenkomst is men zichtbaar verrast en na het zien van de foto krijgen we een woonadres door. Ook bieden ze meteen aan even zorg te dragen voor de kleine meid.Met dezelfde snelheid haal ik mijn oproep van sociale media af en stuur ik een ‘aflooptweet’: ‘Meisje is herkend via Facebook. Vanuit privacy geven we niet meer informatie. Eerder verspreid bericht wordt verwijderd! Thanks!’Het blijkt een prima idee het meisje even bij de opvang te laten, want haar thuissituatie is niet ideaal. Er wordt besloten hulpverlening in te schakelen. Als politie rest ons dan alleen het opmaken van een zorgformulier. Daarna ligt het niet meer in onze handen en moeten we loslaten. Soms best moeilijk. Maar na een bak koffie staat onze volgende melding al weer klaar.Wat klein begon, is gelukkig klein gebleven. Dankzij sociale media.CitaatOver de auteurDirk-Jan Grootenboer(foto: politie.nl)Dirk-Jan Grootenboer is 35 jaar en werkt als hoofdagent in Dordrecht binnen de eenheid Rotterdam. Dirk-Jan: 'Tijdens het politiewerk kan ik dichterbij de inwoners zijn dankzij het gebruik van social media. Op die manier wil ik laten zien hoe mooi en uitdagend het politievak kan zijn.' Dirk-Jan is ook actief op Twitter (@DJ_Grootenboer) en Facebook.
Over de auteurDirk-Jan Grootenboer(foto: politie.nl)Dirk-Jan Grootenboer is 35 jaar en werkt als hoofdagent in Dordrecht binnen de eenheid Rotterdam. Dirk-Jan: 'Tijdens het politiewerk kan ik dichterbij de inwoners zijn dankzij het gebruik van social media. Op die manier wil ik laten zien hoe mooi en uitdagend het politievak kan zijn.' Dirk-Jan is ook actief op Twitter (@DJ_Grootenboer) en Facebook.
maandag 25 januari 2016De politiehelikopter ziet een auto rijden die met hoge snelheid over de snelweg raast. Kan de bestuurder niet links inhalen, dan haalt hij wel rechts in. De tactical flight officer Jan in de politieheli verzoekt assistentie aan de meldkamer om de bestuurder van de auto staande te houden. Ik ben op de motor redelijk in de buurt en rijd naar de locatie toe, waar de bestuurder zich momenteel bevindt. De bestuurder rijdt een woonwijk in. Kort hierna hoor ik Jan zeggen dat hij inmiddels is uitgestapt en naar een huis toeloopt. Kennelijk door het geluid van de klapperende wieken van de helikopter staat hij stil en kijkt recht in de camera die zich onder de helikopter bevindt. Jan ziet mij het huis naderen en roept over de mobilofoon dat ik moet stoppen en daar de tuin inlopen.Als ik de tuin inloop tref ik daar inderdaad een man aan. Als ik de man, ik zal hem Kees noemen, om zijn rijbewijs vraagt weigert hij dit te geven. Hij vraagt waarom ik hem om zijn rijbewijs vraag, omdat hij helemaal geen auto bestuurd heeft. Ik schiet in de lach en wijs naar boven naar de politiehelikopter, die al klapperend boven ons hangt. Ik vertel hem dat de camerabeelden er niet om liegen en hij wel degelijk de bestuurder geweest is. Gelukkig arriveren er nog twee collega’s, want binnen één seconde slaat de vlam in de pan. “Laat dat *****ding (de heli dus) opzouten hier boven mijn huis!” schreeuwt Kees en trekt zijn jas uit en smijt deze op de grond. Gelukkig weten we hem met z’n drieën te kalmeren en laten we hem blazen op een apparaat, omdat we een sterke alcohollucht waarnemen. Kees blijkt ook nog eens teveel alcohol genuttigd te hebben en wordt aangehouden.Op het Politiebureau Oost in Capelle aan den IJssel wordt Kees gefouilleerd. Hij moet, zoals iedere arrestant, zijn zakken leegmaken. We doen zijn spullen tijdelijk in een fouilleringszak. Kees vraagt of hij mag bellen naar zijn advocaat en de collega stemt hiermee in. Hij legt de telefoon, een Iphone 6, van Kees even apart neer in de fouilleringsruimte. Kees mag straks even bellen. We plaatsen Kees in een Voorlopig Arrestanten Verblijf (VAV) en lopen naar de chef van dienst Adrie toe om te melden dat we iemand hebben aangehouden. Wij gaan het proces-verbaal vast klaarmaken in de schrijfkamer van het bureau. De collega vergeet de telefoon van Kees mee te nemen.Na een kwartier belt de arrestantenbewaker dat Kees graag een telefoontje wil plegen naar zijn advocaat. De collega realiseert zich opeens dat de telefoon van Kees nog in de fouilleringsruimte ligt en gaat deze halen om deze bij Kees te brengen. Nog geen minuut later komt de collega terug met een verschrikt gezicht, de telefoon is weg. “Hoe kan dat nou?” is mijn eerste reactie. Om er zeker van te zijn loop ik met de collega mee en zie inderdaad dat de telefoon weg is. Als we de arrestantenbewaker vragen of zij de telefoon heeft gezien trekt deze wit weg en slaat een hand voor haar mond. Ze heeft zojuist twee winkeldieven, een man en een vrouw met een kind in een buggy, hun spullen teruggeven en zag ook de telefoon op de tafel van de fouilleringsruimte liggen. Toen ze aan de man vroeg of dit zijn telefoon was, verblikte of verbloosde hij niet en stak de telefoon in zijn zak met de mededeling dat hij die inderdaad niet moest vergeten. In de schrijfkamer wordt er natuurlijk om ons gelachen. Mijn gezicht staat op onweer. "Hé Piet", roept collega Marcel, “welkom op Oost, leuk gezicht trek je erbij!” en ligt vervolgens dubbel van het lachen. Als we de telefoon proberen te bellen, is deze inmiddels uitgezet. De man en de vrouw waren inmiddels het bureau uitgelopen richting het metrostation. Nu is het metrostation bij politiebureau Oost dichtbij. Adrie, de chef van dienst, roept: “pakken die gozer!”en enkele collega’s sprinten het bureau uit naar het metrostation. En natuurlijk zijn de man en de vrouw zojuist ingestapt en sluit de metrobestuurder de deuren. Met de longen uit hun lijf rennen de collega’s de trappen op en bonzen op de deuren van de inmiddels wegrijdende metro. De bestuurder van de metro is alert en remt op het laatste moment.De man en de vrouw met buggy, inclusief kind, worden uit de metro geplukt.Ondanks grondige fouillering van zowel de man als de vrouw en de gehele buggy wordt de telefoon niet aangetroffen.Beiden ontkennen in alle toonaarden een telefoon meegenomen te hebben, maar de arrestantenbewaakster is stellig. Hij heeft die telefoon gepakt.Al schreeuwend wordt de man tussenin meegenomen terug naar het politiebureau ter zake verduistering. Hij is boos, maar wij zijn nog veel bozer.Maar hoe gaan we Kees vertellen dat zijn telefoon gestolen is, zijn pas gekochte Iphone 6? Kees was al uit zijn stekker gegaan, we zijn bang dat hij nu gaat ontploffen.Als we de dief de fouilleringsruimte binnenbrengen en grondig fouilleren treffen we helaas geen telefoon aan. Als Adrie de man vertelt dat hij voorlopig tot de volgende dag mag blijven, verandert hij kennelijk van gedachte. Hij vraagt of hij weg mag als de telefoon weer boven water komt. Tja, wij hebben een fout gemaakt en willen inderdaad graag dat de telefoon terugkomt. Eigenlijk is de man gewoon een ordinaire dief, maar we stemmen toe dat hij weg mag als de telefoon terugkomt. Hij belt met een telefoon van ons zijn vriendin en even later staat de vriendin weer aan het bureau MET de telefoon.Wij hebben het sterke vermoeden dat de telefoon verstopt is geweest in de kleding van het kind. We konden het echter niet maken om een kind te fouilleren.Anderhalf uur later overhandig ik de telefoon aan Kees. Kees mompelt: “dat heeft ook lang geduurd”, geeft de telefoon weer terug en zegt dat hij geen zin meer heeft om zijn advocaat te bellen, maar na een verklaring graag naar huis wil. En zo gebeurt het ook, kort hierna verlaat Kees het bureau, met telefoon.Hij had eens moeten weten wat een heisa zijn telefoon heeft veroorzaakt.
04 februari 2016 - Erik van den Brun'In ieder dorp en elke stad kom je ze wel tegen, mensen die op een of andere manier opvallen…….anders zijn dan de rest. Mensen waarvan sommigen zouden zeggen dat ze een beetje ‘vreemd’ zijn.' Als wijkagent in Aalsmeer maak ik dagelijks surveillancerondjes op de fiets door het dorp. En daar kom ik hem tegen: Frans, een ‘bekende’ Aalsmeerder die mij meteen opvalt en waarvan ik in het begin denk dat het een of andere zonderling is.Hij fietst altijd door het dorp, met een ontwapenende glimlach van oor tot oor. Hij is altijd vriendelijk en vrolijk; letterlijk een vrolijke Frans dus. Ik heb het idee dat alle mensen in het dorp hem kennen, want hij groet iedereen en wenst ze een goede dag. Zijn karakteristieke, luide stem maakt dat je hem uit duizenden herkent.In het begin gaat ons contact niet verder dan een begroeting of een opmerking over het weer. Maar naarmate de tijd vordert, worden het gesprekjes over van alles en nog wat. Tijdens deze praatjes word ik geraakt door zijn zachtaardigheid, eenvoud en interesse voor de dingen om hem heen. Als ik wel eens een baaldag heb, dan is een korte ontmoeting met Frans genoeg om mij weer op te vrolijken.Maar dat wordt anders. Via via heb ik al gehoord dat Frans ziek is, ernstig ziek. En als ik Frans weer tegenkom in het dorp, zie ik dat hij veranderd is. Zijn glimlach is weg en heeft plaatsgemaakt voor een zorgelijke blik. ‘Het is de kanker’, zegt hij in antwoord op mijn vraag wat hem mankeert. We blijven stil bij elkaar staan. Wat moet je zeggen op zo’n moment? Gewoon niets dus. Zwijgen is genoeg.In de maanden daarna wordt duidelijk dat de ziekte van Frans niet meer te genezen is. Ik zie het vlammetje in de ogen van Frans langzaam doven. Onze gesprekjes gaan vanaf dat moment vanzelfsprekend over zijn gezondheid. Vaak ben ik alleen maar een luisterend oor. Af en toe kom ik hem ook tegen als het donker is en er niemand anders meer op straat is. Dan fietst hij door het dorp om zijn hoofd leeg te maken.Een aantal Aalsmeerders heeft geld ingezameld om een gedenksteen voor Frans te laten maken. Het is de wens van Frans dat hij die zelf mag onthullen, tijdens zijn leven dus. En dat gebeurt ook. Frans onthult zijn tegel, die vlakbij de molen in het centrum van Aalsmeer wordt gelegd.Een paar weken later fiets ik door het centrum en kom bij de molen. Daar zit Frans op een bankje, vlak naast zijn eigen tegel. Ik schrik, want hij is sterk vermagerd en ziet er moe en somber uit. Ik stap van mijn fiets en ga naast hem zitten. De kanker, zoals hij zelf zegt, maakt hem moe. Gelukkig kan hij nog fietsen, hoewel dat steeds meer moeite kost. Ook eten en drinken gaat steeds lastiger.Ik heb met hem te doen. De ‘vrolijke’ Frans is er niet meer. Hij vertrouwt mij toe dat hij het liefst gaat slapen, om wakker te worden bij zijn Schepper. Dat raakt mij. Ik kan niets voor hem doen en probeer er maar gewoon voor hem te zijn. Het wordt een tijd van praten en zwijgen. Als het weer tijd is om afscheid te nemen, stap ik op de fiets om richting bureau te gaan. Frans gaat naar huis, hij is moe en wil gaan slapen. Als ik hem zie wegfietsen, besef ik ineens dat dit misschien wel laatste keer was dat we elkaar spraken.Ik koester de gesprekjes die ik met Frans had. Voor mij zijn het mooie momenten die mij veel vreugde hebben gegeven. En mijn ontmoetingen met hem hebben mij ook iets geleerd. Het idee dat ik in het begin had dat Frans een raar figuur was, verdween vanaf het moment dat ik echt met hem in contact kwam. En dat is voor mij - en niet alleen als wijkagent - een belangrijke les geweest. Ga nooit alleen af op wat je ziet of wat anderen zeggen. Je leert iemand pas kennen als je contact zoekt.Op zondag 22 november 2015 is Frans overleden. De laatste weken van zijn leven heb ik hem veel thuis bezocht. Hij ging steeds verder achteruit, kwam de laatste weken niet meer uit bed en zijn fiets stond dan ook werkeloos in de achtertuin. Gelukkig behield hij tot het laatst zijn humor en bleef grappen maken. Uiteindelijk werden onze gesprekjes niet meer dan elkaar even in de ogen kijken, een enkel woord, een handdruk en verder gewoon zwijgen. Dat was genoeg.Dit verhaal draag ik op aan Frans, die mij in de loop van de jaren dierbaar is geworden en voor mij symbool staat voor alle mensen die misschien niet in het ideale plaatje van onze maatschappij passen en als buitenbeentje gezien worden, maar die stuk voor stuk pareltjes zijn.CitaatOver de auteurErik van den Brun(foto: politie.nl)Erik van den Brun (53) werkt al vanaf 1981 bij de politie. Sinds 2000 is hij wijkagent. Tot 2006 in Amsterdam en sindsdien in Aalsmeer.Erik: ‘In mijn lange politieloopbaan heb ik veel meegemaakt. Door mijn verhalen op te schrijven hoop ik mensen een kijkje te geven in de politiewereld en hen zo te laten ervaren wat wij zoal meemaken. Ik maak ook gebruik van social media in mijn werk als wijkagent om mijn volgers op de hoogte te houden van dingen die in mijn wijk spelen.’Erik is ook actief op Twitter ( @polAalsmeerDorp) en op Facebook.
Over de auteurErik van den Brun(foto: politie.nl)Erik van den Brun (53) werkt al vanaf 1981 bij de politie. Sinds 2000 is hij wijkagent. Tot 2006 in Amsterdam en sindsdien in Aalsmeer.Erik: ‘In mijn lange politieloopbaan heb ik veel meegemaakt. Door mijn verhalen op te schrijven hoop ik mensen een kijkje te geven in de politiewereld en hen zo te laten ervaren wat wij zoal meemaken. Ik maak ook gebruik van social media in mijn werk als wijkagent om mijn volgers op de hoogte te houden van dingen die in mijn wijk spelen.’Erik is ook actief op Twitter ( @polAalsmeerDorp) en op Facebook.
Het is woensdag 9 september 2015. Vandaag heb ik dienst op de 3204. Dit is op dat moment de noodhulpauto voor het gebied Krimpen aan den IJssel. De dienst is net begonnen en daarom rijden mijn collega en ik vanaf ons bureau in Capelle aan den IJssel over de Algerabrug naar Krimpen. De Algerabrug heeft voor de drukte een speciale wisselstrook en dit keer kiezen we er vanwege de spits voor om de wisselstrook te nemen.“3204. RT 3204 over” klinkt de stem van de meldkamer ineens kil door onze wagen. De eerste melding van de dag, in het doorgaans rustige Krimpen. ‘Dat begint goed’, bedenk ik me nog. Maar aan de stem van de centralist hoor ik direct dat het menens is. Mijn collega pakt de spreeksleutel van de mobilofoon en geeft de meldkamer antwoord. “Wilt u rijden naar de Lekdijk in verband met een reanimatie.?” vraagt de meldkamer ons. Ik kijk mijn maat aan, meer informatie is er nog niet, maar we hebben niet meer woorden nodig. Tegelijkertijd geef ik gas en wil onze zwaailichten en sirene aanzetten. Het is echter erg druk op de smalle wisselstrook en ik zie ineens mijn angst werkelijkheid worden. Tot mijn schrik staat alles voor ons vast, maar dan ook echt vast. We kunnen geen kant op. Het heeft weinig zin om de toeters en bellen te gebruiken, want de lange rij auto’s voor ons kan niet voor-, niet achteruit en ook niet aan de kant.We zijn enkele seconden verder en we zoeken nog naar een uitweg. “3204. RT 3204 over”. Wederom roept de meldkamer ons op. Nadat mijn maat antwoord geeft krijgen we van de meldkamer de mededeling waarbij mijn maag direct 10 slagen in de rondte draait. “3204. Het gaat om een kindje van één jaar oud!”. Mijn adem stokt en de adrenaline giert door mijn lijf. “VERDOMME! Een kindje van een jaar oud.” “Rijden!” denk ik, "Rijden!” Er komt nog steeds geen beweging in de file voor me en even denk ik dat ik gek word. Ik zit te stuiteren op mijn autostoel en ben in staat om desnoods de auto achter te laten en maar een paar kilometer richting het adres van de melding te rennen. Ik kijk mijn collega aan en zie de ernstige blik op zijn gezicht. We voelen ons even machteloos en ik hoor verschillende vloeken door de auto gaan. Eindelijk zien we in de verte beweging komen in de file. “GAS!” Ongeveer dertig auto’s staan voor ons in de rij. De toeters en bellen gaan er op en we hopen dat de mensen in de verte ons horen en aan de kant gaan.Terwijl we de straatstenen er figuurlijk uitrijden krijgen we steeds meer informatie door van de meldkamer. Het blijkt dat het kindje verdronken is en door de moeder uit het water is gehaald. Ook horen we dat de ‘Lifeliner’, beter bekend als de traumahelikopter richting Krimpen vliegt. Onze sirene krijst door het rustige straatbeeld van de IJsselgemeente. We zien mensen verschrikt kijken, automobilisten gaan, op een enkeling na, allemaal voor ons aan de kant en bieden ons de ruimte om zo snel mogelijk naar het drenkelingetje te gaan.Eindelijk komen we aan op de plek waar we moeten zijn. Net voor ons zie ik een tweede politievoertuig aankomen. Nog voor ik mijn deur open kan gooien zie ik de collega’s al richting de achtertuin rennen. De drie minuten die we er uiteindelijk over gedaan hebben om hier te komen voelden als een uur. Wanneer ik uitstap voel ik het letterlijk het zweet van de spanning langs mijn rug lopen. Ik stap uit en ren richting de woning.Ik ren de achtertuin in en wat ik daar aantref is het zwaarste dat ik ooit in mijn hele carrière bij de politie heb moeten meemaken en wat voor iedere vader of moeder een horrorscenario is. Ik zie een klein poppetje met haar armpjes langs haar lichaam op de grond liggen. Nat van het water, helemaal blauw en met een levenloze blik in haar ogen ligt ze daar. Een dreumes van nog geen 80 centimeter. Ik zie collega, Gijs, een wijkagent in Krimpen, die net voor ons ter plaatse kwam, naast de baby geknield zitten. In de andere hoek zie ik wijkagent Cynthia zich ontfermen over de moeder die compleet in paniek is. Ze schreeuwt. Ze krijst. Het gaat door merg en been. Maar we moeten handelen. We moeten door.Ik kniel neer naast deze kleine meid en voel of zij ademhaling of hartslag heeft. NIETS. HELEMAAL NIETS. Vol ongeloof en verdriet begin ik met reanimeren. “Waarom? Waarom ligt zo’n jong kindje met een heel leven voor zich, hier met het eind in zicht op de grond?“ vraag ik mij af, terwijl ik haar hartje met mijn hand op en neer beweeg. We tellen 1,2,3,4,…. Met zijn allen knokken we voor het leven van dit kleine hummeltje. Terwijl we met het meisje bezig zijn voel ik me boos en verdrietig tegelijk. Terwijl mijn collega de hartmassage overneemt geef ik het meisje mond-op-mond beademing. Ik zie dat het meisje heeft overgegeven, maar dit interesseert mij op dit moment helemaal niets. We doen er met elkaar alles aan om het leven van dit kind te redden. Deze reanimatie is een bizarre gewaarwording. In mijn carrière heb ik al ontelbare reanimaties meegemaakt, maar zo’n jong persoon ken ik alleen van het oefenen op een pop. Het voelt heel onwerkelijk en de gevoelens, de strijd en de wanhoop zijn echt onbeschrijfelijk.De minuten lijken uren te duren. Vanuit mijn ooghoek zie ik de collega’s van de ambulancedienst de tuin in komen rennen. De komst van deze medisch specialisten voelt als een opluchting. Ik heb gedaan wat ik kon doen. We hebben het meisje beademd en hartmassage toegepast. We doen een stapje achteruit en geven de ambulancemedewerkers alle ruimte om aan de slag te gaan.Op het moment dat ik op sta ben ik weer even terug in de werkelijkheid. Ik kijk om me heen en zie in de tuin familie en buren staan die steun bij elkaar zoeken. Ik zie de mensen huilen en zie enkele van hen bidden. De angst en wanhoop is op de gezichten af te lezen. En ik voel me net zo slecht als zij. Het lijkt gezien de situatie van het kindje helaas ijdele hoop. Maar allemaal hopen we op een wonder! Vanaf een afstand hoor ik wat er precies is gebeurd. Moeder zou met haar drie kinderen met de fiets op visite gaan. Toen de kinderen in de achtertuin stonden kwam moeder er achter dat zij binnen iets vergeten was. Nadat moeder naar binnen rende om dit te pakken kwam zij weer in de tuin en mistte ze haar jongste kind. Het kind had in de enkele seconden zonder toezicht een hekje achterin de tuin open weten te krijgen waarna moeder het kind tot haar verdriet ondersteboven, levenloos aantrof in de sloot. De moeder is vervolgens de sloot ingesprongen, heeft het meisje er uit gehaald en heeft 112 gebeld.Mijn blik keert terug naar het levenloze poppetje dat nog steeds op de tuintegels ligt. Ik denk aan mijn twee kleine meiden die ik thuis heb rondlopen. Als dit al zoveel indruk op mij maakt, hoe erg moet het dan wel niet voor de ouders van dit hummeltje zijn.Ondertussen moet er van alles geregeld worden. Het personeel van de traumahelikopter, dat inmiddels ook onderweg is, moet worden opgevangen en alles wordt in gereedheid gebracht om het slachtoffertje direct met een spoedtransport naar het ziekenhuis te vervoeren. Dit spoedtransport wordt zo georganiseerd dat de ambulance vanaf Krimpen tot het Sophia kinderziekenhuis, vrije doorgang heeft op alle kruisingen. Vanuit alle districten melden zich eenheden zich aan om kruisingen af te zetten. Met elkaar wordt alles wordt op alles gezet om het meisje zo snel mogelijk in het ziekenhuis te krijgen.Het meisje wordt in de ambulance geladen. Ik kijk om me heen en zie hoe de moeder, die nog steeds helemaal de weg kwijt is, in de tweede ambulance stapt. Deze gaat met spoed achter de eerste ambulance aan om te zorgen dat zowel moeder als kind zo snel mogelijk in het ziekenhuis aankomen. Mijn collega en ik stappen ook weer in ons voertuig.In de verte hoor ik de sirenes van het spoedtransport wegebben. In onze auto is het stil. Voordat we vertrekken verwerken we even voor ons zelf een paar minuten wat we zojuist hebben meegemaakt. Ik kan het nog steeds niet geloven. Het beeld van het levenloze kind, het reanimeren en de mond op mond beademing staan nog steeds op mijn netvlies. We rijden naar de brandweerkazerne waar we met alle betrokken collega’s een debriefing houden. Tijdens deze debriefing krijgen we te horen dat het meisje bij vertrek weer hartslag had. Bij het horen van dit nieuws slaat mijn hart over van blijdschap. Het voelt zo onwerkelijk. Nog geen half uur geleden vochten we voor haar leven en nu heeft ze gelukkig weer een hartslag . Een wonder! We horen dat ze in coma wordt gehouden omdat de eerste 72 uur cruciaal zijn. De dagen daarna duimen en bidden we dat alles weer helemaal goed mag komen.Een paar dagen later krijg ik een verlossend telefoontje. Ik hoor dat het meisje de verdrinking heeft overleefd en dat zij er waarschijnlijk helemaal niets aan over zal houden. Iets wat aanvankelijk een wonder leek, is daadwerkelijk gebeurd. Toen we het meisje blauw van het gebrek aan zuurstof en het ontbreken van een hartslag aantroffen hadden we alleen maar durven hopen op een uitkomst als deze. Door met zijn allen keihard te werken en te blijven hopen op een goede afloop, heeft dit kleine vechtertje het gelukkig overleefd. Zij heeft nog steeds de toekomst voor zich waar zij recht op heeft.Een paar weken later ga ik langs het meisje en haar ouders. In tegenstelling tot hoe ik haar de laatste keer had gezien zie ik nu een zeer ondernemend meisje. Ze lijkt totaal niet op het meisje wat ik levenloos had aangetroffen. Ze is lekker aan het spelen en gedraagt zich lekker ondeugend als een meisje van één jaar oud. Naast mij zie ik een trotse moeder met een glimlach op haar gezicht. Het raakt me!Dit bezoek was voor mij een mooie afsluiting van de meest heftige melding uit mijn carrière. Een melding die een onbeschrijflijke indruk heeft gemaakt. En hoewel ik in mijn carrière bijzondere dingen heb mogen meemaken, zoals bijvoorbeeld het aanhouden van gewelddadige inbrekers of zwaar bewapende overvallers, was dit toch iets wat mij tot nu toe de meeste voldoening heeft gegeven. Samen met mijn collega’s, de mensen van de ambulancedienst, de omstanders die dankzij aanwijzingen van de 112 telefoniste konden beginnen met reanimeren en alle anderen die betrokken waren bij het redden van het leven van dit meisje, hebben we die dag weten te voorkomen dat haar leven veel te vroeg zou eindigen.Leon van Politie Rijnmond-Oost
Een moeder van drie kinderen, 35 jaar jong, is op klaarlichte dag doodgestoken aan de J.H. van Heekweg in Amsterdam noord. Op ongeveer vijftig meter bij de basisschool van haar kinderen vandaan, die op dat moment gewoon in de klas zitten, onwetend van de melding die hun leventjes zal verwoesten.Een surveillance eenheid die toevallig daar rijdt, wordt plotseling geconfronteerd met het zwaar gewonde slachtoffer dat op het natte wegdek tevergeefs voor haar leven vecht. De twee jonge collega’s beginnen onmiddellijk te reanimeren en vragen via het operationeel centrum extra eenheden aan. In de stem van de collega is de ernst van de situatie duidelijk hoorbaar.Dennis en ik zijn de tweede eenheid die de melding krijgt. In eerste instantie komt de melding bij ons binnen als aanrijding met letsel waarbij een auto en een voetganger betrokken zijn. We zetten onze zwaailicht en sirene aan en rijden met spoed naar de opgegeven locatie. Binnen seconden verandert de melding in een steekpartij. Luttele seconden later horen we dat de collega’s begonnen zijn met reanimeren. Dennis en ik kijken elkaar verbijsterd aan. Wat is daar aan de hand? Hoe kan een aanrijding een steekpartij worden en vervolgens een reanimatie? Veel tijd om ons dat af te vragen of ons mentaal voor te bereiden hebben we niet, want we zijn ter plaatse.Ik parkeer de auto zo, dat mijn collega’s veilig kunnen werken. Het slachtoffer ligt op straat, in de regen. Details laat ik uit respect voor het slachtoffer en de nabestaanden achterwege. Dicht op het slachtoffer staan meerdere omstanders. Sommigen emotioneel, het merendeel alleen nieuwsgierig. Die aanblik alleen al doet wat met mij. Ze hinderen mijn reanimerende collega’s en staan pal boven het slachtoffer te gapen.Eén man is zelfs zo respectloos dat hij een foto van de stervende vrouw met zijn mobiele telefoon maakt. Inwendig kook ik, maar ik moet professioneel kalm blijven. Dennis heeft de man ook gezien en samen nemen we de man zijn telefoon af. Deze is hevig verontwaardigd en weigert mee te werken. Er ontstaat een korte strijd die hij verliest. Ik zeg de man toe dat hij zijn telefoon terug krijgt als de foto verwijderd wordt. Kostbare tijd verloren die we onder deze omstandigheden zo keihard nodig hebben. Ik vraag me af wat deze man verteld zou hebben als hij de foto met anderen zou delen… Hoe zou hij het vinden als hij als slachtoffer gefotografeerd zou worden? Na afloop zag de man gelukkig het nutteloze en het onredelijke van zijn actie in en bood zijn excuses aan.De gebeurtenissen volgen elkaar razendsnel op. Een van de reanimerende collega’s praat me snel bij terwijl Dennis en ik de plaats delict (PD) veroveren op de nieuwsgierige gapers. Het verbaast me oprecht hoeveel moeite het kost om deze mensen op afstand te krijgen zodat we ons werk kunnen doen. De ambulance arriveert. Als de gapers op afstand staan, draai ik me om en zie dat het slachtoffer al in de ambulance ligt. Ik hoor dat de traumaheli onderweg is. Twee nieuwe collega’s bieden aan de artsen op te halen. Meer collega’s melden zich bij me en ze gaan de PD afzetten.De informatie komt binnen dat de drie kinderen van de vrouw op school zitten. Zij weten nog van niks en zij moeten geïnformeerd en opgevangen worden. Zij mogen onder geen beding naar buiten komen en hun moeder zo aantreffen. Hebben kinderen in school iets gezien van wat er buiten is gebeurd gaat er door me heen. Dan moeten die ook worden opgevangen. Dit wordt een hele zware taak. Shit, shit, shit. Dennis neemt deze taak op zich.De allereerste zorg gaat uit naar het slachtoffer. Uiteraard willen we de verdachte ook zo snel mogelijk aanhouden. Uit verklaringen van getuigen wordt duidelijker wat er is gebeurd en wie de mogelijke verdachte is. De klopjacht naar de verdachte is begonnen. In de ambulance zie ik de artsen van de traumaheli alles op alles zetten om het leven van de jonge vrouw te redden. Wat heb ik bewondering en respect voor het ambulancepersoneel en de artsen van het traumateam. De ambulance rijdt naar het ziekenhuis, op weg naar de laatste hoop. Rechercheurs zijn ter plaatse. Collega’s van Forensische Opsporing die het technisch onderzoek gaan doen worden ingevlogen. Ik stuur een extra koppel naar de school waar Dennis reeds is. In de school is het nieuws van het drama binnen gekomen. Het verdriet is enorm.Ik kijk om me heen en zie dat alle processen in volle gang zijn. Ik zie de jonge collega’s die gereanimeerd hebben. Ik zie de verslagenheid en de emotie in hun ogen. Zij hebben gehandeld, heel goed gehandeld. Zakelijk, professioneel. Nu komt het besef wat er is gebeurd. Ik besluit ze naar het bureau te sturen om op adem te komen. Ik bel het bureau om ervoor te zorgen dat de jongens goed worden opgevangen. Een speciaal opvangteam van de politie wordt ingeschakeld.Ook ik laat me aflossen. Hoe lang ik op de PD ben geweest, weet ik niet. Tijd lijkt niet meetbaar. De eerste processen lopen, anderen nemen de PD over en ik kan me gaan richten op de taken die ons binnen nog wachten. Mijn prioriteit gaat naar de collega’s die hebben gereanimeerd. Ze zijn heel stil, aangedaan. Ik gun ze de tijd om zich te herpakken, maar alles wat we hebben waargenomen moet nog op papier komen. Zakelijk.Ik ga de debriefing organiseren en ik onderhoud ondertussen nauw contact met de recherche. Het officiële bericht komt binnen; de vrouw is overleden. Het is geen verrassing en ik knik als ik het trieste nieuws hoor. Het sprankje hoop is definitief vervlogen. Ik deel het slechte nieuws met de collega’s. Er wordt stil geknikt. Zonder verder wat te zeggen draaien ze zich om en lopen weg. Het opvangteam verliest de jongens geen seconde uit het oog.Niet lang daarna komt het bericht binnen dat de verdachte is aangehouden. Een recherche eenheid heeft hem te pakken. Gerechtigheid. De cirkel is rond. We zijn opgelucht en trots maar die euforie ebt gauw weg. Wie schiet hier iets mee op?Als alle collega’s binnen zijn, gaan we de balans opmaken. Een man of dertig is bij elkaar gekomen om ervaringen van het incident met elkaar te delen. Dennis en de collega’s in de school vertellen over hun ervaringen. Familie van het slachtoffer is in de school in kennis gesteld. Haar drie kinderen is verteld dat zij geen moeder meer hebben. Ik denk dat iedereen zich een beeld kan vormen hoe dat nieuws binnen is gekomen.Op weg naar huis gaan mijn gedachten uit naar de nabestaanden van de jonge vrouw en met name haar kinderen. De blik in haar ogen zal me nog heel lang bij blijven. Ook de verdachte heb ik in de ogen kunnen kijken. Het zinloze van de daad die zoveel levens verwoest heeft, kan ik niet begrijpen.De ervaring die ik deel, is alleen bedoeld om te laten zien wat een dergelijk incident met mij, ons politiemensen, doet. Ik wil absoluut niet de indruk wekken dat ik zielig ben. Het is mijn werk en dat probeer ik iedere dag naar eer en geweten te doen. De enigen die echt recht van spreken hebben, zijn de nabestaanden. Met hen leef ik oprecht mee en ik wens hen heel veel sterkte. Het is niet mijn bedoeling om wie dan ook te kwetsen. Mocht dit toch gebeurd zijn, dan wil ik op voorhand hiervoor mijn excuses aanbieden. Ik heb mijn best gedaan mijn ervaringen zo eerlijk mogelijk te verwoorden.Wout van Noord
Ik ben ooit begonnen bij de politie aan de balie van het Politieteam Zutphen. Nu al 14,5 jaar geleden. Ik heb daar twee jaar met heel veel plezier gewerkt, met hele leuke collega’s.Iedereen die het politiebureau binnen komt, heeft de politie nodig, op wat voor manier dan ook. En daarvoor zitten er mensen aan de balie, om iedereen te helpen. Soms op een onverwachte manier…Ik heb met een andere collega een baliedienst als er een vrouw het politiebureau binnen komt lopen. Ze heeft aan één vinger van haar hand een wit plastic tasje hangen, dat ze met een vies gezicht ver voor zich houdt. Er zit iets in en aan het tasje hangt een briefje.Ze zet het tasje op de balie en roept meteen dat ze aangifte wil doen van bedreiging. Dan zie ik ook de tekst op het briefje. ‘Je bent een vuile rat’, staat er met grote letters op geschreven. De vrouw zegt dat ze ruzie heeft met iemand en dat ze vanmorgen dit tasje aan de antenne van haar auto vond. Ik open het tasje en zie een doosje met gaatjes. Het is overduidelijk een doosje van een dierenwinkel. Ik pak het doosje uit het tasje en open het, een beetje bang voor wat ik aan ga treffen. Ik ben gek op dieren, van dieren moet men afblijven. Ik verwacht een dode rat te vinden, maar tot mijn verbazing zie ik meteen de snuit van een nieuwsgierige rat door een opening bewegen. Een vrolijke, tamme bruine rat die net zo verbaasd lijkt terug te kijken naar mij.De vrouw deinst terug bij het zien van de rat. Ze wordt even later door een collega meegenomen die haar aangifte gaat opnemen. De rat blijft achter bij ons aan de balie. Het briefje en het tasje worden verpakt voor sporenonderzoek. Ik voer de rat wat korstjes van mijn brood dat ik heb meegenomen als lunch en op een schoteltje geven we het beestje wat water.De aangifte is snel opgenomen, de vrouw loopt het politiebureau uit. Ze wil niks meer met de rat te maken hebben, laat ze nog weten.Tja, en daar zitten we dan. Met de rat. Wat nu? Het doosje geeft geen aanwijzing in welke dierenwinkel de rat gekocht is, dus terugbrengen kan niet. Een opvang zoeken? Het ratje eet mijn broodkorstjes en ondertussen ook het kaas van mijn broodje. En eigenlijk ben ik meteen gek op het beestje dat zo’n valse start heeft. Dus ik zeg dat ik de rat wel mee wil nemen en na intern overleg wordt besloten dat ik het beestje inderdaad mee mag nemen.Na het werk ga ik met het ratje naar een dierenwinkel in de buurt en laat me voorlichten over de verzorging van een rat. Ik heb konijnen in huis en weet alles van die langoren, maar een rat is nieuw voor me. Daar blijkt ook dat de rat een meisje is. Ik koop een kooi, voer en speeltjes en ga naar huis. Met Fleur. Want dat is vanaf nu haar naam. Een fleurige naam voor een vrolijk ratje.Toch ga ik met lood in mijn schoenen naar huis. Want ik woon samen en mijn vriend is er inmiddels wel aan gewend dat de konijnen los in huis lopen en dat ik gewonde vogeltjes verzorg. Maar of hij hier zo blij mee is?Uiteraard mag ik thuis niks vertellen over mijn werk, maar ik vertel wel dat dit ratje is misbruikt bij een bedreiging. Gelukkig is ook hij gek op dieren en Fleur wordt warm opgenomen in ons huis. Ze loopt op onze schouders, snuffelt door het huis en zelfs de konijnen vinden het prima dat er ook een beestje met een lange staart door het huis loopt.De relatie houdt geen stand. Zo gaat dat soms. De konijnen, Fleur en ik verhuizen naar een ander huis. Waar Fleur ook gewoon lekker rat mag zijn. Ook hier loopt en snuffelt ze door de kamer en kijkt op mijn schouder televisie mee.Dan wordt Fleur oud. Ze is steeds minder actief en er ontstaan kale plekjes in haar vacht. Ook eet ze steeds minder. Ratjes worden niet zo oud. Een nadeel van een rat als huisdier. Al blijft ze lekker op mijn schouder liggen als ik thuis ben. Ze is dan tweeënhalf jaar oud. Heel oud voor een ratje.Op Valentijnsdag kom ik thuis na het werk en zie dat het echt niet goed met haar gaat. Ik pak haar op, neem haar op schoot en aai haar. Even later overlijdt ze, op mijn schoot. Ik zit met dikke tranen op de bank met een dode Fleur. Ik begraaf haar later in de tuin.Tweeënhalf jaar heb ik veel plezier aan haar beleefd. Dit ratje, dat met kwade bedoelingen gekocht is om iemand te bedreigen, gaat dood op de dag van de liefde: Valentijnsdag. Misschien ben ik van de ratten besnuffeld dat ik haar meenam. Maar van dieren blijf je af. Elke Valentijnsdag moet ik toch altijd even aan haar denken. Ondanks haar valse start heeft ze toch een liefdevol leven gehad.CitaatHenrieke SchoonekampHenrieke Schoonekamp (36 jaar) werkt sinds 2001 bij de politie. In 2007 begon ze bij het Team Forensische Opsporing in de Eenheid Oost Nederland.
Henrieke SchoonekampHenrieke Schoonekamp (36 jaar) werkt sinds 2001 bij de politie. In 2007 begon ze bij het Team Forensische Opsporing in de Eenheid Oost Nederland.
In 2014 heeft een van de collega's van Amstelveen, alsmede facebookbeheerder een heftig incident meegemaakt in Amstelveen. Dit incident heeft haar leven positief veranderd. Zij wil dit verhaal graag met jullie delen en laten beleven...----------------------------Als mama straks wakker is……Zomer 2014, een zondagse middagdienst aan bureau Amstelveen-zuid, samen met mijn collega Melissa. We besluiten om deze middagdienst in burger te werken. Het is een mooie dag, de zon schijnt en we zijn lekker bezig met de routine controles.Op zondag eten we altijd met de hele dienst Chinees.Ook deze zondag zitten we gezellig met elkaar aan een tafel. Nog aan het uitbuiken van mijn heerlijke Chinese maaltijd, hoor ik zacht door mijn spreeksleutel een melding van een reanimatie binnenkomen.“Reanimatie aan de Grote Beer in Amstelveen” hoor ik de centralist van de meldkamer zeggen. Ik spring samen met mijn collega Melissa op van tafel en we sprinten naar ons burgervoertuig. Ik ga aan de bijrijderskant zitten. Ik pak het blauwe zwaailicht van de grond, steek de stekker in het contact en zet hem op het dak van de burgerauto. We rijden de poort van het bureau uit, over de Beneluxbaan richting de Grote Beer. Ik voel de adrenaline in mijn lichaam opkomen, ondanks al meerdere reanimaties te hebben meegemaakt blijft het iets met je lichaam en psyche doen.Binnen enkele minuten zijn we ter plaatse. Ik zie dat de ambulance ook net aan is komen rijden. Ik zie dat er verder nog geen andere hulpverleningsvoertuigen staan. We zijn de eerste! De adrenaline giert door mijn lijf. Ik wil dat leven redden!! Ik stap uit ons voertuig. Ik zie dat de ambulancebroeders ook uit hun voertuig stappen. Ik loop achter de ambulancebroeders de centrale hal in. Samen met de broeders snellen we de trappen op naar de betreffende woning, ik heb geen idee of Melissa mij volgt. Ik zit volledig in mijn tunnelvisie en ben volledig gefocust op het redden van een leven. Bij de woning zie ik in de deuropening een vrouw staan, dit bleek later de buurvrouw te zijn. Ik loop achter de broeders de woning in. Ik wordt overvallen door een vieze lucht, geen lijklucht, maar een…..ja……een urinelucht…..ja zo kan deze geur het beste beschrijven.In een waas hoor ik de buurvrouw zeggen: “Daar in de slaapkamer, ze ligt daar op bed”. Samen met de broeders stap ik de slaapkamer binnen. Een jonge vrouw begin 30 ligt op haar zij in bed. Ik zie dat een van de broeders haar controleert, maar al snel draait hij zich om en zegt: “Ze is al een tijdje dood, ze is al helemaal stijf”…….. Helaas, het is te laat ik kan niks meer voor deze jonge vrouw betekenen.In een rare waas van het nieuws dat deze jonge vrouw, niet veel ouder dan ikzelf, al even dood zou zijn loop ik door naar de woonkamer. Ik zie dat de televisie aan staat op een kinderprogramma. Ik zie overal etensresten liggen, ik zie dat keukenkastjes openstaan en dat er een trapje bij het aanrecht staat.Ik snap het niet, ik ben verbaasd, in een rare onbeschrijfelijke waas kijk ik om mij heen, wat betekent dit, deze rommel?Ik zie dat een van de ambulancebroeders bij mij is komen staan. In mijn waas concentreer ik me op wat hij mij wil zeggen. Terwijl in mijn hoofd de vraag rondgaat wat mijn waarnemingen betekenen, hoor ik de broeder zeggen: “De vrouw is al even overleden, ze is lijkstijf, ze is al zeker 12 uur dood. Er was ook nog een klein kind in de woning, deze zit bij de buren”. BAM, terug in de realiteit, weg rare waas. Dit betrof het antwoord op mijn waarnemingen, aangaande de televisie, de etensresten, de kasten, het trapje. Ik roep dat de woning een plaats delict wordt en dat iedereen de woning uit moet. Dit om te voorkomen dat er sporen verloren gaan, mocht zich hier een misdrijf hebben voorgedaan. Want hoe kan het toch dat een vrouw, van mijn eigen leeftijd daar dood op haar bed ligt!In de hal zie ik dat er meerdere collega’s op de melding zijn afgekomen. Een soort robot komt er in mij los. Alles moet opgetrommeld worden. Ik vraag aan een collega om een logboek plaats delict op te starten. Ik bel de chef van dienst om hem bij te praten over het incident. Ik hoor dat hij al is opgetrommeld en onderweg is. Een collega bewaakt de voordeur om te voorkomen dat er iemand de woning binnen loopt.De chef van dienst komt ter plaatse. Hij wil dat iemand bij de buren op het kind gaat passen in afwachting van familie. Hij wil dat ik die taak op mij neem, omdat ik in burger ben en dus geen afschrikkend politie-uniform aan heb. Ik mag niet vertellen aan het kind dat haar moeder overleden is, dat moet overgelaten worden aan naaste familieleden. Mensen die ze vertrouwt. Ik begrijp het en nog steeds in die robotmodus stap ik de woning van de buren binnen.Ik loop een halletje door, achter de buurvrouw aan richting de woonkamer. Op een bank in de woonkamer zie ik een klein meisje zitten, ongeveer 3 jaar. Ze zit rustig op de bank een broodje en wat fruit te eten. Daarnaast staat een pakje drinken en een bakje “La Vache Quirit”. De televisie staat op een tekenfilm afgestemd. Mijn robotmodus is als een donderslag verdwenen.In een klap besef ik dat de vrouw die verderop dood in haar bed ligt, de moeder is van dit meisje. Dit meisje heeft geen moeder meer die haar zal knuffelen of met haar zal spelen. Ik voel me boos, verdrietig, raar, maar ik blijf professioneel, zoals dat hoort! Ik ga naast het meisje op de bank zitten. “Hallo, ik ben Vanja”:zeg ik. Ik zie dat het meisje naar me opkijkt. “Hallo ik ben Kiara”:zegt ze. Ik voel me ongemakkelijk. Ik vraag of het eten haar smaakt. “Ja”:zegt ze en laat zien wat ze allemaal voor haar heeft liggen. Ik probeer Kiara zoveel mogelijk op haar gemak te stellen bij me. Ik probeer mijn politiemodus zoveel mogelijk uit te schakelen en mijn moedermodus aan te zetten. Ik praat met Kiara over de alledaagse dingen die een 3-jarig meisje interesseren, de dingen die ook mijn eigen dochter van ruim anderhalf interesseren. Ik vertel Kiara dat ik een dochtertje heb. Ik laat zien hoe mijn portofoon werkt en ik praat mee over de tekenfilms die voorbij komen op de televisie. Ik voel dat er een klik ontstaat tussen mij en Kiara. Het ongemakkelijke gevoel verdwijnt.Ik zie dat Kiara het bakje La Vache Quirit pakt, er een stokje uithaalt en deze in de kaas doopt. Ze stopt het in haar mond. “MMMMM dat is lekker!”:zegt ze. “Als mama straks wakker wordt, vraag ik of ze dit ook voor mij wil kopen!” Mijn hart breekt....Ik denk: Oh lieve schat, mocht dat maar zo zijn.....Voorzichtig vraag ik aan Kiara hoe lang haar mama al aan het slapen is? Aan haar antwoord hoor ik dat ze geen tijdsbesef heeft, wat verwacht je ook van een kind van 3 jaar. Ze verteld wel dat ze bij mama was gaan liggen en dat mama wel een beetje raar deed.Door mijn hoofd schieten allemaal horrorscenario’s: Hoe lang is haar mama al dood? Hoe lang heeft zij in dat huis geleefd, terwijl haar mama dood in bed lagt? Hoe heeft zij voor haarzelf gezorgd zonder haar mama?“Wat heb je gegeten toen mama aan het slapen was?”: vraag ik. “Pannenkoeken!”:zegt ze enthousiast.Ik probeer het weer los te laten en ik hoor dat er iets wordt gezegd over de portofoon. “Hoor je dat?" zeg ik “Ze zoeken een boef en ze vragen of wij willen helpen zoeken!”. Ik zie een schittering in Kiara’s ogen verschijnen. Samen springen we van de bank. We kruipen naar het raam en stiekem kijken we door het raam naar buiten. De boef mag ons niet zien!!! “Ja, daar achter die auto!” zeg ik. “Daar staat hij. We duiken terug onder het raam. We hebben de boef gevonden!!!! Trots en als echte buddy’s kruipen we terug naar de bank. Ik zie dat Kiara lol heeft, dat doet me goed, maar ondertussen denk ik aan haar mama die daar verderop in de slaapkamer ligt. Ik moet even een luchtje scheppen en vraag aan Melissa of zij eventjes bij Kiara wil gaan zitten.Ik loop naar buiten om een sigaretje te roken. Ik zie de chef van dienst en vraag aan hem of er al contact is met familie. Ik hoor de chef zeggen dat het nog niet gelukt was om familie te achterhalen en dat het nog wel even kon duren.De chef vraagt hoe het met mij gaat. Tjaaa goede vraag.... “ja.. het gaat wel” zeg ik, maar ik merk dat het huilen mij nader staat dan het lachen. Toch laat ik dit niet merken, want anders haalt de chef mij hier weg en ik wil Kiara hier niet achterlaten. Ik kon er voor haar moeder niet zijn, maar voor haar ben ik er wel!!Ik loop terug naar de woning waar Kiara samen met mijn collega Melissa op de bank zit. “Er wordt nog een boef gezocht, Kiara” zeg ik. En als echte speurneuzen kruipen we weer naar het raam. We speuren de straat af, maar we zien niemand, geen beweging. Er wordt wat gezegd over mijn portofoon. “hoor je dat” zeg ik. “De boef moet hier ergens zijn”. Samen speuren we de straat af. “Daar!” hoor ik Kiara zeggen. “Daar komt hij aangelopen!!!!” Trots kruipen we weer terug naar de bank, ook de tweede boef hebben we gevonden!!De uren gaan voorbij samen vonden we nog meer boeven, speelden we kappertje, maakten we tekeningen en werden tekenfilms, als Dora volledig doorgesproken.Tijdens onze avonturen hoorde ik Kiara regelmatig vragen: “Is mijn mama al wakker?”“Nee, lieverd” zeg ik.Ik merkte dat onze band in die korte tijd steeds hechter werd, iets wat een valkuil kan zijn binnen het politiewerk. Want er zal een moment komen dat ook ik naar huis ga en afscheid zal moeten nemen.Regelmatig liep ik naar buiten om even een “luchtje” te scheppen. Ik voelde mij verdrietig, boos, aangedaan, gewoon niet te beschrijven wat het met je doet. Ik hoorde van de chef van dienst dat de moeder al een paar dagen ziek was en met hoge koorts op bed lag. Volgens de bevindingen van de schouwarts zou ze in de vroege ochtend of de avond ervoor overleden zijn. Dit nieuws gaf mij een klein beetje opluchting. De opluchting dat mijn “kameraadje Kiara”, mijn partner in boeven zoeken, niet heel lang voor haar zelf heeft hoeven zorgen.22:00 uur, de oppas van Kiara was aan komen lopen in de veronderstelling dat zij die nacht moest oppassen. Ze werd opgevangen door collega’s. Even later was daar ook mijn aflossing. Het moment van afscheid nemen was daar. Afscheid van mijn kleine grote heldin.Voor de laatste keer loop ik de woning van de buren binnen. Ik zie dat de oppas zich over Kiara heeft ontfermd.Ik loop naar Kiara toe. “Ik ga weg, ik ga naar huis” zeg ik, met pijn in mijn hart en een brok in mijn keel. Ik zie dat Kiara opkijkt en mij met grote ogen aankijkt “Kom je zo dan wel terug?" hoor ik haar zeggen. De tranen branden in mijn ogen, maar professioneel als ik probeer te blijven slik ik ze weg. “Nee” antwoord ik, “Ik kom niet terug, een andere lieve collega zal nu bij jouw blijven. Ik ga nu naar mijn eigen dochtertje toe, misschien zien we elkaar nog wel eens.” Kiara pakt me vast en geeft me een knuffel……Stilte in de auto, terug richting het bureau. Ik vraag aan Melissa hoe het gaat. Ik hoor haar zeggen: “Het gaat goed, hoe gaat het met jouw?” Ik voel dat ik mij nog steeds groot wil houden, maar antwoord: “Dit raakt mij zo erg. Ik had dat kunnen zijn in dat bed en mijn dochtertje die dan voor zichzelf moet zorgen”.Terug op het bureau is er een debriefing met alle collega’s die ter plaatse zijn geweest, de chef van dienst en de collega’s van de afdeling collegiale ondersteuning. De collega’s van collegiale ondersteuning worden opgeroepen als er een heftig situatie is geweest, waarbij zij collega’s ondersteunen in hun verwerking.Een voor een doen we ons verhaal, beginnend bij het eerste koppel ter plaatse: Melissa en ik. Melissa begint en vertelt haar verhaal. Vervolgens is het mijn beurt. Ik voel dat ik mij eigenlijk nog steeds groot wil houden. “Dit grijpt mij zo erg aan….”, begin ik te vertellen. Verder kom ik niet, de tranen stromen over mijn wangen en ik begin te snikken als een klein kind.OP….STUK….KLAAR ben ik. Ik kan mij niet herinneren wanneer ik zou erg gehuild heb, ik had moeite met stoppen en om mijn verhaal verder te vertellen. De collega’s van collegiale ondersteuning hebben mij vervolgens apart genomen en er voor gezorgd dat ik thuisgebracht werd.Thuis, ik ren de trap op, naar mij dochtertje die diep ligt te slapen. Ik pak haar vast en knuffel haar stevig.Ik slaap die nacht als een blok. Als ik de volgende ochtend wakker word, komen de tranen meteen weer en ik kan niet stoppen. Ik kan mijn gedachten niet verzetten. Ik had het kunnen zijn, daar in dat bed en mijn dochtertje die dan voor zichzelf zou moeten zorgen…’Ik heb vijf dagen om even bij te komen, want mijn volgende dienst is vrijdag. Maar ik kom niet bij. Ik blijf huilen en de nachten zijn lang. Ik val pas in slaap als mijn vriend uit de nachtdienst thuiskomt. Dan weet ik dat iemand voor mijn dochter kan zorgen als ik dood in bed lig.Die vrijdag wil ik weer graag aan het werk, maar onderweg word ik overvallen door angst: wat als vandaag weer zoiets gebeurt? De collega van het team collegiale ondersteuning aarzelt niet en stuurt me meteen door naar de bedrijfsmaatschappelijk werker. Na het eerste gesprek ga ik met mijn gezin op vakantie. Ik word ziek en omdat ik al van jongs af aan problemen heb met mijn luchtwegen krijg ik bronchitis. Het is zó erg dat een arts mij naar een ziekenhuis wil hebben.Dat is voor mij de druppel: ik wil af van de angst dat ik in bed dood word aangetroffen en mijn dochtertje geen moeder meer heeft. Ik stop meteen met roken en ga veel gezonder leven. Ik ben inmiddels 23 kilo afgevallen en voel me ontzettend goed. Door mijn nieuwe levensstijl heb ik ook het verhaal rond Kiara en haar moeder een plekje gegeven.Lieve Kiara, jou zal ik nooit vergeten…..nooit!Vanja, hoofdagent politie Amstelveen