Als leidinggevende kan je je niet zomaar tegen de dienstleiding uitspreken...
http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspxLJN: BK3413, Rechtbank Maastricht , AWB 08 / 1848 Print uitspraak
Datum uitspraak: 13-11-2009
Datum publicatie: 16-11-2009
Rechtsgebied: Ambtenarenrecht
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Ongeschiktheidontslag postcoördinator vrijwillige brandweer wegens vertrouwensbreuk en grondig verstoorde verhoudingen met brandweercommandant. Beroep ongegrond: onderling vertrouwen is een absolute noodzaak bij brandweer. Eiser heeft de hem expliciet geboden mogelijkheden tot herstel van de vertrouwensbreuk niet benut.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 1848
Uitspraak
in het geding tussen
[eiser],
wonend te Geulle, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 2 oktober 2008
Kenmerk: 2007/10158
1. Procesverloop
Eiser heeft tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en tevens een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 september 2009, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde C. van der Steen, werkzaam bij CNV Publieke Zaak. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.J. Rutten, advocaat te ’s Hertogenbosch en R.S.M.R. Offermans, J.J.M Eurlings en K. van Raak, allen werkzaam bij verweerder.
2. Overwegingen
Eiser was sinds 1 juli 1995 in dienst van de vrijwillige brandweer bij de brandweerpost Geulle van de gemeente Meerssen, per 1 oktober 2001 in de functie van brandmeester met rolprofiel postcoördinator.
Naar aanleiding van een mede door eiser ondertekende brief van 12 november 2007 gericht aan verweerder heeft verweerder geconstateerd dat er sprake is van een vertrouwenscrisis en/of autoriteitsconflict. Aangezien verweerder zulks onverantwoord acht is eiser bij besluit van 27 november 2007 met onmiddellijke ingang geschorst. Bij besluit van 6 december 2007 is eiser met ingang van 1 januari 2008 eervol ontslag verleend op grond van artikel 19:1:39, eerste lid, aanhef en onder g, van de CAR/UWO, wegens het onvoldoende invullen van zijn rol van postcoördinator en het ontbreken van vertrouwen in de commandant van de brandweer.
Tegen beide besluiten heeft eiser op 24 december 2007 bezwaar gemaakt. Eiser is op 29 mei 2008 op het bezwaar gehoord.
Verweerder heeft bij het nu bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard onder handhaving van zijn besluiten tot schorsing en ontslagverlening. Verweerder volgt daarbij het advies van de bezwarencommissie onder overname van de overwegingen daarin.
Bij het ontslag wordt overwogen dat eiser zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van datgene wat van een postcoördinator wordt verwacht. Dit onderwerp is op 25 oktober 2007 door de commandant met eiser besproken. Vooral de verzending hierna van de mede door eiser ondertekende brief van 12 november 2007 aan verweerder met een afschrift aan de fracties in de gemeenteraad werkte niet conflictoplossend maar eerder conflictverhogend. Ook de wijze waarop in deze brief een mogelijke uitspraak van de burgemeester – mede door eiser – is uitgedragen, past niet bij de functie. Verder is eiser achter de brief van 12 november 2007 blijven staan, ondanks het feit dat hem bekend was dat dit door het bevoegde gezag werd gezien als een vertrouwenscrisis en een autoriteitsconflict. Eiser blijkt niet in staat de door de leiding genomen besluiten uit te dragen naar zijn groep, in plaats daarvan persisteert hij in zijn standpunt dat hij geen vertrouwen meer heeft in de korpsleiding. Door dit alles is de basis voor een verdere samenwerking vervallen.
Eiser heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat hij in het gesprek van 25 oktober 2007 niet is aangesproken op zijn verantwoordelijkheden als postcoördinator, noch zijn rol in die functie heeft verzaakt. Hij is niet aangesproken op slecht functioneren, noch is hem een kans tot verbetering gegund. De door verweerder rond het functioneren genoemde voorvallen worden niet door bewijs ondersteund en zijn hem nimmer tegengeworpen. Slechte communicatie met de brandweercommandant veroorzaakte onvrede met de vrijwilligers van de post Geulle. Deze onvrede is niet weggenomen door verweerder, maar door het ontslag van vrijwel alle vrijwilligers juist op scherp gezet. Eiser heeft enkel opmerkingen gemaakt over het functioneren van de commandant, maar nimmer aangegeven geen vertrouwen meer in hem te hebben.
Van de resultaten van het na de schorsing ingestelde onderzoek is eiser niet op de hoogte gebracht. Hij acht het ontslag onrechtmatig, mede omdat hij geen verantwoording heeft kunnen afleggen over het voorgenomen ontslag, en verder disproportioneel.
Het beroepschrift strekt tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit. Eiser verzoekt verweerder te veroordelen in de proceskosten in bezwaar en beroep.
Alvorens inhoudelijk op het beroep in te gaan merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting een brief namens de post Meerssen heeft ingebracht, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) nadere stukken tot tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend. Deze termijn is hier overschreden, zodat bedoeld stuk niet bij de beoordeling van het beroep is betrokken.
Naar aanleiding van de door eiser naar voren gebrachte beroepsgrond dat hij niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:8 van de Awb is gehoord, voordat het besluit van 6 december 2007 door verweerder werd genomen, overweegt de rechtbank dat deze omissie niet tot een vernietiging van het thans bestreden besluit kan leiden. De rechtbank kan niet er aan voorbij zien dat de in de Awb voorziene bezwaarprocedure een heroverweging beoogt van het primaire besluit in het kader waarvan een omissie als hier aan de orde kan worden gerepareerd. In dit geval is dat naar het oordeel van de rechtbank met het horen van eiser in de bezwaarfase ook genoegzaam gebeurd. Daar komt bij dat eiser al vanaf 25 oktober 2007 nadrukkelijk is gewezen op de verplichtingen die aan zijn functie verbonden zijn. In het volgende gesprek met de leiding op 26 november 2007, waarbij hij met onmiddellijke ingang is geschorst, is eiser duidelijk gemaakt dat de volgens verweerder ontstane vertrouwenscrisis en/of autoriteitsconflict verdergaande gevolgen kon hebben. In het gesprek van 5 december 2007 heeft hij vervolgens in zijn standpunt volhard, waarop hem het ontslag is aangezegd.
Van een rauwelijkse confrontatie van eiser met het ontslagbesluit van 6 december 2007 is daarom geen sprake geweest. Het vorenstaande brengt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat schending van het bepaalde in artikel 4:8 van de Awb niet tot een vernietiging van het bestreden besluit kan leiden.
Centraal staat vervolgens de vraag of gesproken kan worden van een vertrouwensbreuk. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Op 25 oktober 2007 hebben de brandweercommandant en de P&O adviseur een gesprek gehad met eiser over onder meer de informatiebijeenkomst op 30 oktober 2007. De toonzetting van de hiervoor door de leden van de post Geulle vooraf ingediende vragen werd door de leiding als negatief gezien en ervaren, de indruk bestond dat er op de man werd gespeeld. Eiser werd verzocht zich in de toekomst meer bewust te zijn van zijn rol als postcoördinator en de houding die van hem in die hoedanigheid wordt verwacht.
Uit de stukken begrijpt de rechtbank dat op de informatiebijeenkomst op 30 oktober 2007 vanuit de post Geulle forse kritiek werd geuit op de brandweercommandant. Verweerder meldt dat hierbij “op de man werd gespeeld”, waarbij van enige zelfkritiek en een houding om goed te luisteren naar andere opvattingen geen sprake was.
Vervolgens schreven de leden van de post Geulle, waaronder eiser, op 12 november 2007 een brief aan het College van B&W, in afschrift aan de gemeenteraad. Hierin werd ongenoegen geuit over het behartigen van de belangen van de post Geulle door de brandweercommandant, de communicatie door de commandant met betrekking tot het wel en wee van de post Geulle en het nakomen van gemaakte afspraken tussen de commandant en de post Geulle. Ook werd het onacceptabel genoemd dat de burgemeester op de bijeenkomst op 30 november 2007 zou hebben verklaard dat hij geen vertrouwen meer heeft in de brandweer Meerssen, welke verklaring later door de burgemeester en andere aanwezigen is ontkend.
Hierna is eiser op 26 november 2007 gevraagd of hij achter de inhoud van de brief van 12 november 2007 bleef staan, wat zou worden gezien als een vertrouwenscrisis en een autoriteitsconflict. Nadat eiser heeft verklaard achter de brief te blijven staan is hij nadrukkelijk gewezen op zijn rol en positie als postcoördinator, zoals eerder besproken op 25 oktober 2007. Omdat de indruk bestond dat eiser door zijn doen en laten een rol heeft vervuld bij het ontstaan en de escalatie van de arbeidsonrust bij de post Geulle, welke rol totaal niet overeenkomt met zijn rol van postcoördinator binnen de brandweer Meerssen, werd het voornemen tot ontslag kenbaar gemaakt en werd eiser met onmiddellijke ingang geschorst.
In een vervolggesprek op 5 december 2007 is vastgesteld dat eisers houding na het gesprek van 25 oktober 2007 in geen enkel opzicht is aangepast, hij staat alleen in de vertrouwenscrisis en/of het autoriteitsconflict. Desgevraagd heeft eiser aangegeven zijn eerder ingenomen standpunt, zoals verwoord in de brief van 12 november 2007, te handhaven en verder geen commentaar te hebben. Hierop is hem mondeling ontslag aangezegd per 1 januari 2008.
Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat de vertrouwenscrisis niet aan de orde is geweest in de gesprekken van 26 november 2007 en 5 december 2007; hij gaat niet akkoord met de verslagen van die gesprekken.
De rechtbank kan aan eisers ontkenning van een bespreking van de vertrouwenscrisis geen waarde toekennen nu dit punt centraal staat in het schorsingsbesluit van 27 november 2007. Daarna kon het eiser zeker bij het tweede overleg duidelijk zijn dat hier geen sprake was van een gewoon overleg nu hij zich naar aanleiding van het tijdens de schorsing verrichte onderzoek van de leiding diende te verantwoorden. De rechtbank wijst er verder op dat voor verslagen van dergelijke gesprekken geen eenstemmigheid vereist is.
De rechtbank oordeelt dat uit bovengenoemde weergave van de feiten genoegzaam komt vast te staan dat er sprake is van een vertrouwensbreuk. Uit de gedingstukken is duidelijk geworden dat de verhoudingen tussen eiser en de brandweercommandant grondig waren verstoord. Verweerders signalen dat de brief van 12 november 2007 werd opgevat als een vertrouwenscrisis, wat naar het oordeel van de rechtbank ook als zodanig mocht worden opgevat, zijn door eiser niet weersproken, noch heeft hij daarop vóór het bestreden besluit gereageerd, hetgeen van hem wel mocht worden verwacht. Voor de rechtbank staat de gestelde vertrouwensbreuk dan ook voldoende vast.
Naar het oordeel van de rechtbank hanteert verweerder met recht als uitgangspunt dat voor een professionele en kwalitatief goede uitvoering van de taken van een brandweerkorps, mede gelet op het belang van het werk en de daaraan verbonden risico's, een goede onderlinge samenwerking en onderling vertrouwen ook in de korpsleiding een absolute noodzaak is.
De rechtbank oordeelt dat verweerder tot de conclusie kon komen dat een terugkeer van eiser op de post niet meer mogelijk was. Dat eiser in beroep stelt dat er geen sprake was van een vertrouwensbreuk heeft hij onvoldoende onderbouwd. Verweerder was ingevolge het toepasselijke rechtspositievoorschrift bevoegd eiser eervol te ontslaan op basis van de geconstateerde vertrouwensbreuk.
De rechtbank wijst er overigens op dat dit oordeel niet mede is gebaseerd op de overwegingen van verweerder over leiderschapsproblemen, urendeclaraties, gebruik van persluchtapparatuur, het uiten van negatieve kritiek en het voorleggen van vragen aan personeelszaken buiten de brandweercommandant om. De hierbij door verweerder aangedragen feiten kunnen op grond van vaste jurisprudentie slechts gevolgen hebben als ten minste de eerdere vastlegging daarvan in het kader van een functioneringsgesprek dan wel formele beoordeling aan strikte eisen voldoet. Daarvan is hier geen sprake.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (LJN AY8059) mag een ongeschiktheidontslag anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken niet eerder worden gegeven dan nadat de betrokken ambtenaar door het bevoegde gezag is aangesproken op zijn functioneren of gedrag en hij in de gelegenheid is gesteld dit functioneren of zijn gedrag te verbeteren. Op dit uitgangspunt kan alleen dan een uitzondering worden gemaakt als de ambtenaar blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling te beschikken zodat het bevoegde gezag zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol is. De Raad is van oordeel dat deze laatste conclusie enkel in bijzonder sprekende gevallen mag worden getrokken.
De rechtbank stelt vast dat eiser meermalen de mogelijkheid is geboden op het door verweerder gewraakte standpunt terug te komen. Verweerder heeft aldus aan eiser de expliciete mogelijkheid geboden tot herstel van de vertrouwensbreuk, waarmee hij alsnog blijk kon geven over de vereiste mentaliteit of instelling te beschikken.
Dat eiser deze hem geboden mogelijkheid onbenut heeft gelaten, komt voor zijn rekening. Het ontslag mocht dan ook worden verleend.
Al datgene wat hiervoor is overwogen brengt de rechtbank tot de conclusie dat de bezwaren van eiser moeten worden verworpen. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door T.E.A. Willemsen, voorzitter, en P.J.M. Bruijnzeels en M.A.H. Span Henkens, leden, in tegenwoordigheid van F.A.W. van Gils als waarnemend griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2009
w.g. F.A.W. van Gils w.g. Willemsen
Voor eensluidend afschrift,
de waarnemend griffier,
Verzonden: 13 november 2009
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.